ECLI:NL:RBDHA:2021:6431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
C/09/611815 / JE RK 21-1127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven aan de vader van een minderjarige. De schriftelijke aanwijzing, die op 21 april 2021 was afgegeven door de gecertificeerde instelling, hield in dat de vader zich diende te houden aan de omgangsregeling zoals vastgesteld door de instelling en dat hij moest stoppen met bedreigende uitspraken en verbale agressie richting de moeder en betrokken hulpverleners. De vader verzocht de rechtbank om deze aanwijzing te laten vervallen, stellende dat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat hij niet in staat was zich te verweren tegen de gemaakte verwijten.

De rechtbank heeft het verzoek van de vader beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend, ondanks dat het verzoekschrift pas op 11 mei 2021 door de rechtbank was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing voldeed aan de wettelijke eisen en inhoudelijk niet onbegrijpelijk was. De rechtbank overwoog dat de gecertificeerde instelling voldoende had onderbouwd waarom de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk was, gezien de veiligheidsrisico's voor de moeder, de hulpverleners en de minderjarige. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de minderjarige en de veiligheid van betrokkenen zwaarder wogen dan het belang bij omgang.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de aanwijzing voldoende concreet was en dat de omgang weer opgestart zal worden zodra de situatie veilig wordt geacht. De beslissing werd genomen door de kinderrechters J.J. Peters, M.J. Alt-van Endt en A.E.J. Satink, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/611815 / JE RK 21-1127
Datum uitspraak: 18 juni 2021

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. C.C. Sneper, te Baarn.
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erkens, te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van de zijde van de moeder, ingekomen op 27 mei 2021.
Op 28 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de heer [vertegenwoordiger van het let-team] namens het landelijk expertiseteam (LET);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder.
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder. Zij heeft bij voormelde brief haar mening aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
Op dezelfde zitting is eveneens het aangehouden verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met zaaknummer C/09/607545 / JE RK 21-271 behandeld.
Na de zitting is het volgende stuk ontvangen:
- een e-mail van de zijde van de vader met bijlage.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 9 maart 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 14 maart 2021 tot 14 maart 2022, alsmede een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 maart 2021 tot 14 juni 2021. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 28 mei 2021.
- De gecertificeerde instelling heeft op 21 april 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader, ertoe strekkende dat de vader zich houdt aan de omgang zoals deze is vastgesteld door de gecertificeerde instelling. De vader dient daarnaast te stoppen met de bedreigende uitspraken en verbale agressie richting de moeder en de betrokken hulpverlening. Het contact tussen [minderjarige] en de vader wordt onder de volgende voorwaarden vastgesteld:
  • het contact wordt volledig begeleid;
  • het contact vindt plaats op een neutrale locatie;
  • het contact is om de week en duurt maximaal drie uur;
  • totdat een zorgaanbieder is gevonden die de begeleiding van het bezoek op een veilige en verantwoorde manier kan vormgeven, worden de contacten opgeschort.
- De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 28 mei 2021, schriftelijk uitgewerkt bij afzonderlijke beschikking van heden (C/09/607545/ JE RK 21-271), de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 14 juni 2021 tot 14 maart 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt de schriftelijke aanwijzing d.d. 21 april 2021 vervallen te verklaren. De vader heeft het verzoek als volgt onderbouwd. Allereerst is gesteld dat het verzoek ontvankelijk is, nu dit reeds op 5 mei naar de rechtbank is gemaild. Dit valt binnen de termijn van twee weken, die wordt genoemd in artikel 1:264 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). De vader kan zich niet verenigen met de inhoud van de schriftelijke aanwijzing en deze voldoet daarnaast ook niet aan de wettelijke vereisten en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Allereerst is de schriftelijke aanwijzing slechts gestoeld op artikel 1:263 BW terwijl het (deels) gaat om een omgangsregeling als bedoeld in artikel 1:265f BW. Voorts worden in de schriftelijke aanwijzing vele en ernstige verwijten gemaakt jegens de vader, terwijl hij niet in staat is geweest zich hiertegen te verweren. Er is nooit een vooraankondiging aan de vader gestuurd en de gecertificeerde instelling heeft niet voldoende onderbouwd waarom het drastische besluit tot opschorting van de omgang is genomen. De vader heeft juist altijd meegewerkt aan het mogelijk maken van de omgang. In de beschikking van 9 maart 2021 heeft de kinderrechter het belang van [minderjarige] bij een frequente omgang met zijn ouders onderstreept. Door het beperken van de omgang stagneert het eventuele terugplaatsingsproces en de beslissing is niet evenredig, gelet op de gronden waarop de beslissing is genomen. Gelet op het voorgaande kleven er (formele) gebreken aan de schriftelijke aanwijzing en deze dient daarom vervallen te worden verklaard. Namens de vader is voorts verzocht om in de plaats ervan een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat het contact tussen [minderjarige] en de vader om de week plaatsvindt bij de vader thuis, van 10.00 uur tot 16.00 uur. Begeleiding van de vader is welkom bij vader thuis, maar niet langer dan een uurtje.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Primair is verzocht om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren wanneer het te laat is ingediend. De gecertificeerde instelling refereert zich, naar de rechtbank begrijpt, naar aanleiding van een door de vader aan de rechtbank toe te sturen bewijsstuk van indiening aan het oordeel van de rechtbank daaromtrent. Subsidiair is verzocht om het verzoek af te wijzen. Meer subsidiair is verzocht om aan het LET de mogelijkheid te geven om de omgang vast te stellen. De vader is zeer dreigend geweest jegens jeugdbeschermers, hulpverleners en de moeder. Hoewel de gecertificeerde instelling de bezoeken zoveel mogelijk doorgang wilde laten vinden en de opdracht van de kinderrechter uit de beschikking van 9 maart 2021 ter harte is genomen, is zij genoodzaakt geweest om maatregelen te nemen om de veiligheid van de moeder, de hulpverleners en [minderjarige] te waarborgen. De omgang moest daarom stilgelegd worden, ook doordat er op dit moment geen begeleider is die de omgang op zich wil nemen. Gelet op de zorgen over de veiligheid kan de omgang op dit moment onder geen beding zonder begeleiding plaatsvinden. Gelet op de spoed van de situatie, is het voornemen tot de schriftelijke aanwijzing telefonisch met de vader besproken. Een schriftelijk voornemen was niet mogelijk, omdat dan in de tussentijd alweer een bezoekmoment zou hebben moeten plaatsvinden. De gecertificeerde instelling is dan ook van mening dat de schriftelijke aanwijzing op de juiste wijze tot stand is gekomen en ook inhoudelijk afdoende onderbouwd en evenredig is.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij positief staat tegenover contact tussen de vader en [minderjarige] , maar dat dit wel verantwoord moet zijn. De moeder heeft daarnaast het gevoel dat zij benadeeld wordt in de omgang met [minderjarige] door het gedrag van de vader.

Beoordeling

Allereerst dient de rechtbank aandacht te besteden aan de ontvankelijkheid van het verzoek. De schriftelijke aanwijzing dateert van 20 april 2021. De rechtbank heeft op 11 mei 2021 het verzoekschrift per post ontvangen, hetgeen buiten de termijn van twee weken na uitreiking van de schriftelijke aanwijzing valt, als bedoeld in artikel 1:264 lid 3 BW. Uit het na de zitting per e-mail door de advocaat van de vader aan de rechtbank verzonden digitale verzendbewijs blijkt echter dat het verzoek reeds op 5 mei 2021 is ingediend via het emailadres jeugd.dhg@rechtspraak.nl. Uit ambtshalve onderzoek is gebleken dat dit emailadres op de website van rechtspraak.nl in verband met de tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak en ‘veilig mailen’ wordt genoemd als emailadres van team Jeugd, terwijl dit emailadres feitelijk niet bij dit team in gebruik is. Dit is de vader niet aan te rekenen. Het verzoek zal als tijdig ingediend worden beschouwd en is daarmee ontvankelijk.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing dient te worden afgewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat de schriftelijke aanwijzing en de voorbereiding hiervan voldoen aan de eisen die wet hieraan stelt en ook inhoudelijk niet onbegrijpelijk is. Allereerst is niet vereist dat ingeval van een schriftelijke aanwijzing, waarin eveneens een omgangsregeling wordt vastgesteld, expliciet wordt verwezen naar artikel 1:265f BW. Hoewel het wenselijk is te verwijzen naar artikel 1:265f BW ingeval van het vaststellen van een omgangsregeling, leidt het ontbreken van de vermelding van dit artikel niet tot een vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. Uit lid 2 van dit artikel volgt immers dat een dergelijke beslissing van een gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing, Voorts is de rechtbank gelet op de omstandigheden van het geval, van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig is voorbereid. Hoewel de aankondiging van een schriftelijke aanwijzing in beginsel schriftelijk dient plaats te vinden, is door de gecertificeerde instelling afdoende onderbouwd waarom dat in dit geval niet mogelijk was. Er was immers sprake van een spoedsituatie, waarbij de veiligheid van [minderjarige] , de moeder en de hulpverlener van VUHP in geding was. De vader heeft zich meermaals verbaal agressief geuit jegens onder anderen de moeder en de begeleider van het VUHP-traject. Deze dreigementen zijn voldoende aannemelijk geworden en dermate ernstig dat de moeder inmiddels ondergedoken zit en de casus overgedragen zal worden aan het LET. In geval van een schriftelijke aankondiging had in de tussentijd nog een omgangsmoment moeten plaatsvinden, terwijl de veiligheid van betrokkenen daarbij niet gewaarborgd kon worden. De gecertificeerde instelling heeft desondanks het voornemen met de vader besproken en zijn mening meegewogen bij het nemen van het besluit tot een schriftelijke aanwijzing. De gecertificeerde instelling heeft daarnaast in de schriftelijke aanwijzing voldoende onderbouwd waarom zij deze beslissing heeft genomen en welke belangen afweging daarbij een rol heeft gespeeld. De (veiligheids)situatie is (helaas) nog ongewijzigd. De rechtbank verwijst hier volledigheidshalve naar wat zij daarover verder in de voormelde beschikking met nummer C/09/607545/ JE RK 21-271) nog heeft overwogen, hetgeen als hier herhaald en ingelast kan worden beschouwd. Dat de veiligheid van betrokkenen in dit geval zwaarder weegt dan het belang bij omgang is geenszins onbegrijpelijk en de beslissing is dan ook evenredig. Dit geldt temeer nu de omgang weer opgestart zal worden, zodra de situatie voor [minderjarige] veilig wordt beoordeeld en een nieuwe begeleider hiertoe bereid is gevonden. De inhoud van de aanwijzing is daarbij voldoende concreet: uit de aanwijzing blijkt duidelijk wanneer, hoe en onder welke voorwaarden omgang tussen de vader en [minderjarige] kan plaatsvinden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en zij zal het verzoek daarom afwijzen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.J. Peters, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.