3.3.1De bewijsmiddelen
Aangifte
Op 15 september 2020 werd het toen bijna zeven maanden oude zoontje van de verdachte, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedatum 2] , opgenomen in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda. Nadat uit medisch onderzoek bleek dat [slachtoffer] – kort gezegd – twee gebroken armen, twee gebroken benen en diverse oude en nieuwe blauwe plekken had, heeft het ziekenhuis een melding bij Veilig Thuis gedaan. Op 21 september 2020 heeft Veilig Thuis vervolgens aangifte gedaan van zware mishandeling van [slachtoffer] .
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 15 september 2020 thuis, in Schoonhoven, de fles heeft gegeven. Toen [slachtoffer] begon te huilen heeft hij [slachtoffer] hard vastgepakt en hem vervolgens met flinke kracht tegen zich aan gedrukt. Daarbij heeft hij [slachtoffer] ’s armpje vastgepakt en op zijn rug gedraaid. Later die ochtend heeft de verdachte [slachtoffer] naar bed gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] toen hard bij zijn beentje heeft gepakt en hem aan zijn beentje heeft omgerold. Dit heeft de verdachte herhaald toen [slachtoffer] weer terugrolde.Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] veel te hardhandig heeft aangepakt, tegen zich aan heeft gedrukt en aan zijn beentjes heeft gedraaid toen [slachtoffer] in zijn bedje lag. Daarbij kwamen de armpjes van [slachtoffer] klem te zitten tussen de spijlen van het bed, maar heeft hij toch doorgedraaid. Ten aanzien van de blauwe plekken heeft de verdachte verklaard dat die door zijn toedoen op 14 en 15 september 2020 zijn ontstaan.
Letsel
Uit forensisch onderzoek blijkt dat bij [slachtoffer] de volgende letsels zijn geconstateerd: acht botbreuken, drie gebroken ribben en meerdere onderhuidse bloeduitstortingen op verschillende plekken op het lichaam en huidletsel op de rechtervoet en bij de mond en neus. De deskundige van het NFI heeft geconcludeerd dat de combinatie van botbreuken, onderhuidse bloeduitstortingen en andere huidletsels veel waarschijnlijker is onder de hypothese van een niet-accidentele krachtsinwerking, dan onder de hypothese van een accidentele krachtsinwerking. De deskundige heeft vervolgens beoordeeld of dit letsel past bij het door de verdachte geschetste scenario. Hieruit is gebleken dat een groot aantal blauwe plekken en de ribbreuken inderdaad kunnen zijn ontstaan door het stevig vastpakken en tegen zich aandrukken van [slachtoffer] . Eén van de gebroken armpjes kan passen bij het geforceerd op de rug draaien van dat armpje en de gebroken beentjes kunnen passen bij het tweemaal hard aan de onderbenen doen omrollen van [slachtoffer] .
3.3.2Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaarde handelingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] op 15 september 2020 hardhandig heeft vastgepakt en met kracht tegen zijn lichaam heeft gedrukt, het armpje van [slachtoffer] met kracht op [slachtoffer] 's rug heeft gedraaid en hem tot twee keer toe met kracht aan zijn beentje heeft omgerold. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] meerdere botbreuken opgelopen. Wat betreft de overige letsels, zoals de blauwe plekken en het huidletsel bij de mond, gaat de rechtbank ervan uit dat die ook door toedoen van de verdachte zijn veroorzaakt.
Vrijspraak overige ten laste gelegde handelingen
Naast de hiervoor genoemde handelingen, is er nog een aantal handelingen aan de verdachte ten laste gelegd. Het gaat – kort gezegd – om het laten vallen van [slachtoffer] , het hard in de mond duwen van zijn flesje, het aantrekken van een slab om de mond en het knijpen, slaan, stompen en schudden van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uit het NFI-rapport blijkt dat het letsel bij de mond van [slachtoffer] kan passen bij het strak aantrekken van bijvoorbeeld een slab. De verdachte heeft echter ontkend dit te hebben gedaan. Nu het slechts een hypothese van de deskundige is en deze hypothese niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging. Dat geldt ook voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij het flesje of de speen hardhandig in de mond van [slachtoffer] heeft geduwd omdat de deskundige van het NFI heeft geconcludeerd dat het geconstateerde letsel niet door een dergelijk handelen kan zijn ontstaan.
Verder is nergens uit gebleken dat sprake is geweest van het knijpen, slaan, stompen, schudden en heen en weer bewegen van [slachtoffer] . Noch in het NFI-rapport noch in de verklaringen van de verdachte is hiervoor enig aanknopingspunt te vinden. De verdachte wordt daarom ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken.
Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij in de avond van 14 september 2020 [slachtoffer] heeft laten vallen toen hij wilde opstaan uit een schommelstoel. Uit het NFI-rapport blijkt echter dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet kan zijn ontstaan door een val zoals door de verdachte beschreven. De rechtbank zal de verdachte daarom ook in zoverre vrijspreken.
Vrijspraak poging tot doodslag
Nu de rechtbank heeft bewezenverklaard welke handelingen van de verdachte het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt, dient zij de vraag te beantwoorden of deze handelingen gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zij overweegt daartoe als volgt.
De deskundige heeft geconcludeerd dat de geconstateerde letsels niet levensbedreigend zijn geweest, tenzij de verdachte de ademhaling van [slachtoffer] heeft belemmerd door iets op zijn mond en/of neus te duwen. Nu dat laatste niet is komen vast te staan, concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] niet in levensgevaar is geweest. Verder bevat het dossier geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft geprobeerd te doden of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelingen zou komen te overlijden. De rechtbank is daarom, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Zware mishandeling
Nu het primair ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarvoor dient de rechtbank eerst te beoordelen of het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Is dat het geval, dan dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van dat letsel.
Zwaar lichamelijk letsel
Artikel 82 Sr bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. De rechtbank is van oordeel dat het toegebrachte letsel, te weten acht botbreuken en drie ribbreuken, naar gewoon spraakgebruik zwaar lichamelijk letsel oplevert. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het gaat om een veelheid aan letsels, die tot gevolg hebben gehad dat [slachtoffer] gedurende lange tijd fysiek beperkt is geweest en zich niet heeft kunnen ontwikkelen zoals een baby van zijn leeftijd zich zou moeten kunnen ontwikkelen. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat door de verdachte zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] is toegebracht.
Opzet
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Volgens de raadsvrouw is hier geen sprake van geweest, omdat de verdachte heeft gehandeld in een vlaag van verstandsverbijstering. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijke letsel bij [slachtoffer] . De stukken of het verhandelde ter terechtzitting geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte erop uit was om zijn zoon zo te schaden. Dat neemt niet weg dat de rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het ontstaan van het letsel. Dit is het geval indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat letsel zou ontstaan.
Het is algemeen bekend dat baby’s zeer kwetsbaar zijn en dat een forse krachtsinwerking bij een baby daarom gemakkelijk tot (ernstig) letsel kan leiden. Van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel – welke kans zich ook heeft verwezenlijkt – was dan ook zonder meer sprake en de verdachte kan worden geacht daarmee bekend te zijn geweest. De bewezenverklaarde handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het doen ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De gemoedstoestand van de verdachte op dat moment maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Een geestelijke stoornis staat alleen aan een bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij een verdachte ten tijde van zijn handelen
iederinzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. De verdachte heeft weliswaar verklaard dit te hebben gedaan in een vlaag van verstandsverbijstering, maar niet is gebleken dat hij ieder inzicht kwijt was.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.