ECLI:NL:RBDHA:2021:638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
C/09/601492 / FT RK 20/1045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot instemming met een aangeboden schuldregeling in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door verzoeker, die tevens een verzoek indiende tot instemming met een door hem aangeboden schuldregeling. Verzoeker had op 27 oktober 2020 een verzoek ingediend om een schuldregeling te bewerkstelligen, maar verweerster, ABN AMRO, weigerde medewerking te verlenen aan deze regeling. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 was verweerster niet aanwezig, maar had schriftelijk verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale schuld van verzoeker € 137.740,72 bedraagt, met een specifieke vordering van verweerster van € 28.232,53, die later bleek te zijn verhoogd naar € 48.385,19. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden schuldregeling was gebaseerd op een onjuiste schuldenlast, waardoor de nakoming van het aanbod niet gewaarborgd was. De rechtbank heeft het verzoek tot instemming met de schuldregeling afgewezen, met de overweging dat het verzoeker niet was gelukt om een akkoord te bereiken met alle schuldeisers, en dat de gewijzigde vordering van verweerster niet tijdig was gecommuniceerd. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat verzoeker het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal handhaven, ondanks de afwijzing van het verzoek tot instemming met de schuldregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/601492 / FT RK 20/1045
vonnis van 28 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen
ABN AMRO,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 27 oktober 2020 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 21 januari 2021 is verzoeker, vergezeld van M.A.T. Noordzij, beschermingsbewindvoerder en schuldhulpverlener, hierover gehoord.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Verweerster heeft bij brief van 13 januari 2021 schriftelijk verweer gevoerd. Daarnaast is [X], namens verweerster, ter terechtzitting telefonisch gehoord.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoeker een totale schuld van € 137.740,72 aan 7 schuldeisers.
2.2
Verweerster heeft bij brief van 29 augustus 2019 haar vordering bij de schuldhulpverlening aangemeld voor een bedrag van € 28.232,53. Voor dit bedrag staat de schuld op de schuldenlijst van verzoeker genoteerd.
2.3
Bij brief van 9 juni 2020 is namens verzoeker aan alle crediteuren een voorstel tot een (prognose)akkoord gedaan waarbij de preferente crediteuren 52,69% en de concurrente crediteuren 26,35% tegen finale kwijting wordt aangeboden.
2.4
Naar aanleiding van het aanbod heeft verweerster bij mail van 24 juli 2020 om nadere achtergrondinformatie verzocht bij de schuldhulpverlener van verzoeker. De schuldhulpverlener heeft hier per mail van 28 juli 2020 op gereageerd.
2.5
Bij brief van 10 augustus 2020 heeft verweerster de schuldhulpverlener van verzoekster wederom een e-mail gestuurd. Hierin is, onder meer, het volgende opgenomen:
‘Wij hebben het voorstel in behandeling genomen en geconstateerd dat de saldo opgave gedateerd 28-08-2019 een onjuiste saldo opgave was. Uit navraag bij onze incassopartner is gebleken dat het saldo veel hoger is, nl.:
Flexibel Krediet … met uitstaand saldo ad EUR 47.829,43
Privérekening … met uitstaand saldo ad EUR 555,76
Graag zien wij van u een nieuw voorstel tegemoet. Excuses voor het ongemak.’
2.6
Namens verzoeker is verweerster zowel telefonisch als bij mail van 18 augustus 2020, 1 september 2020 en 22 september 2020 verzocht om een onderbouwing van haar verhoogde vordering.
2.7
Verweerster heeft niet gereageerd op de verzoeken om toelichting op haar gewijzigde vordering. Bij mail van 22 september 2020 heeft de schuldhulpverlening verweerster laten weten haar om die reden als weigerachtige schuldeiser aan te merken.
2.8
De aangeboden schuldregeling is, behalve door verweerster, door alle andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
De verzoeker stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling en zijn aanbod het maximaal haalbare is.
3.2
Verweerster heeft bij fax van 13 januari 2021 te 16.34 uur schriftelijk verweer gevoerd en heeft aan haar weigering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster heeft achteraf, na indiening van de vordering bij de schuldhulpverlener, de vordering bij haar incassogematigde geverifieerd. De vordering bleek niet € 28.788,29 te bedragen, maar € 48.385,19. Verweerster realiseert zich dat haar incassopartner erin tekort is geschoten de schuldhulpverlener te voorzien van verdere informatie omtrent de hoogte van de gewijzigde vordering en betreurt het dat het dossier en het traject hierdoor onnodig is gefrustreerd. Verweerster is evenwel van mening dat dit niet dermate zwaar mag wegen dat zij haar rechten daarmee verspeelt. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het niet juist is dat zij niet wil meewerken aan een buitengerechtelijke akkoord, maar dat zij heeft gevraagd om een hernieuwd voorstel, waaraan de schuldhulpverlening geen gevolg heeft gegeven. Gezien de omstandigheden van de schuldenaar en de motivering van het gedane voorstel acht de bank de kans dat zij alsnog akkoord gaat met het voorstel evenwel groot. Wel acht zij het van belang dat de correcte hoogte van haar vordering wordt meegenomen in het voorstel.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Uit de in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld is gebleken dat de vordering van verweerster aanzienlijk hoger is (€ 47.289,43) dan zij in eerste instantie bij de schuldhulpverlening heeft aangemeld (€ 28.232,53). Nu haar verhoogde vordering door verweerster eerst twee maanden ná ontvangst van het aanbod tot akkoord aan de schuldhulpverlening kenbaar is gemaakt, heeft de schuldhulpverlener in het aangeboden akkoord hiermee geen rekening kunnen houden.
Hoewel verweerster, daags voor de zitting, heeft laten weten voornemens te zijn in te stemmen met een op het verhoogde bedrag van haar vordering gebaseerd, aangepast, voorstel, heeft die toezegging geen enkele praktische waarde. Een hogere vordering van verzoekster brengt immers een hogere totale schuldenlast met zich mee, zodat – gelet op de beschikbare spaarcapaciteit van verzoeker – alle schuldeisers een nieuw, en dus lager, voorstel had moeten worden voorgelegd. Mogelijk was die gelegenheid er geweest als verweerster direct nadat zij haar vergissing had vastgesteld, antwoord had gegeven op de vragen van de schuldhulpverlener. Daags voor de zitting is die ruimte, gezien de duur en de vereiste inspanningen die inherent zijn aan het minnelijk traject, er in ieder geval niet meer.
4.3
De rechtbank heeft ter zitting mevrouw [X], namens verweerster, telefonisch gehoord en haar in overweging gegeven alsnog akkoord te gaan met de aangeboden schuldregeling voor de oorspronkelijk aangemelde vordering van € 28.232,53. Temeer nu het doorgeven van een onjuiste vordering en het vervolgens niet nader informeren van de schuldhulpverlener naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerster dient te komen en niet van verzoeker. Daarnaast geeft verweerster – ook ter zitting – aan dat zij wel akkoord willen gaan met een buitengerechtelijke regeling, maar wel tegen een juiste notering van de vordering. Dat zij – zo er een hernieuwd voorstel had kunnen worden gedaan – dan een lager percentage uitgekeerd had gekregen, doet daar volgens verweerster niet aan af. Nu het aanbod is gebaseerd op een onjuiste opgave van haar vordering, volhardt verweerster in haar weigering.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat het aanbod dat namens verzoeker aan de crediteuren is gedaan, is gebaseerd op een onjuiste (want te lage) schuldenlast. Dat betekent dat, nu nakoming van het gedane aanbod niet is gewaarborgd, het verzoek moet worden afgewezen.
4.5
De verzoeker heeft ter terechtzitting laten weten het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling te handhaven, als het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt afgewezen. In het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw.
Gewezen door mr. R.G.C. Veneman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2021 in tegenwoordigheid van D.D. Elsayed-Vorst, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Fw).