ECLI:NL:RBDHA:2021:6368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
09/037971-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gevangenisstraf wegens medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en voorbereiding van de handel daarin

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 6 februari 2021 in Hillegom verdovende middelen voorhanden had. De verdachte, die bekend is met een relevant strafblad, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, hasj, heroïne, cocaïne en MDMA, alsook van voorbereidingshandelingen voor de handel in deze middelen. Tijdens de zittingen op 1 april en 8 juni 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. L.E.M. Wösten, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.G.D. Rutten, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte nauw heeft samengewerkt bij het plegen van de strafbare feiten. De verdachte heeft de feiten bekend en er zijn voldoende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder proces-verbaal van bevindingen en verklaringen van de verdachte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van verdovende middelen en het voorbereiden van de handel daarin. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte in overweging genomen bij de strafoplegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 240 dagen opgelegd, waarvan 189 dagen niet ten uitvoer gelegd zullen worden, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is een geldbedrag van € 200,00 verbeurd verklaard. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/037971-21
Datum uitspraak: 22 juni 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 april 2021 (pro forma) en 8 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E.M. Wösten en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.G.D. Rutten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 april 2021 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Hillegom, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad,
te weten een hoeveelheid hennep (ongeveer 590 gram) en/of hasj (ongeveer 34,6 gram),
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad,
te weten een auto en/of een opslagbox/bedrijfsruimte en/of een weegschaal en/of gripzakjes en/of een telefoon en/of een geldbedrag,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Hillegom, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA,
zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een hoeveelheid heroïne (44,9 gram) en/of cocaïne (18,3 gram) en/of MDMA (432 pillen, zijnde 184,3 gram en/of 5,3 gram) en/of een auto en/of een opslagbox/bedrijfsruimte en/of een weegschaal en/of gripzakjes en/of een telefoon en/of een geldbedrag
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Hillegom, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjies
(respectievelijk ongeveer 590 gram en 34,6 gram),
zijnde hennep en/of hasjies (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Hillegom, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 44,9 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 18,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 432 pillen (zijnde 184,3 gram) en/of 5,3 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 187).
De rechtbank bezigt ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 juni 2021;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 november 2020 (p. 7 - 8);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2021 (p. 11 - 12);
4. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2021 (p. 13 - 17);
5. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2021 (p. 27);
6. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2021 (p. 28 - 31);
7. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2021 (p. 32 - 34);
8. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 februari 2021 (p. 45 - 46);
9. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2021 (p. 71 - 75);
10. het proces-verbaal aanhouding van de verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 6 februari 2021 (p. 76 - 78):
11. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2021 (p. 94);
12. kennisgevingen van inbeslagneming van goednummers [PL nummers] , opgemaakt op 7 februari 2021 (ongenummerd);
13. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 maart 2021 (p. 178 - 183);
14. rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFiDENT) van 18 maart 2021 (p. 184, 185, 186 en 187);
15. Kennisgeving van inbeslagneming van goednummer [PL nummer] (ongenummerd);
16. Kennisgeving van inbeslagneming van goednummer [PL nummer] (ongenummerd), geregistreerd op 21 februari 2021.
Medeplegen
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat uit bovenvermelde bewijsmiddelen blijkt dat nauw en bewust is samengewerkt door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij het verrichten van de strafbare gedragingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van het ten laste gelegde medeplegen.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 6 februari 2021 te Hillegom tezamen en in vereniging met
een ander stoffen en voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten een hoeveelheid hennep (ongeveer 590 gram) en hasj (ongeveer 34,6 gram), dan wel vervoermiddelen, ruimten
engelden voorhanden heeft gehad, te weten een auto en een opslagbox en een weegschaal en gripzakjes en een geldbedrag, waarvan hij en zijn mededader wisten dat zij
bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij op 6 februari 2021 te Hillegom tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne en cocaïne en MDMA,
zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een hoeveelheid heroïne (44,9 gram) en cocaïne (18,3 gram) en MDMA (432 pillen, zijnde 184,3 gram en 5,3 gram) en een auto en een opslagbox en een weegschaal en gripzakjes en een geldbedrag voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 6 februari 2021 te Hillegom tezamen en in vereniging met
een ander opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjies
(respectievelijk ongeveer 590 gram en 34,6 gram), zijnde hennep en hasjies middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 6 februari 2021 te Hillegom tezamen en in vereniging met
een ander opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 44,9 gram heroïne en ongeveer 18,3 gram cocaïne en ongeveer 432 pillen (zijnde 184,3 gram) en 5,3 gram MDMA, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die reeds in voorarrest is uitgezeten, met een fors voorwaardelijk deel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs en softdrugs en aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor harddrugsdelicten en softdrugsdelicten. Het is algemeen bekend dat drugs zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Het is wetenschappelijk aangetoond dat het frequente gebruik van harddrugs geestelijke aandoeningen kan veroorzaken. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Er wordt daarom krachtig opgetreden tegen drugsdelicten zoals die hier aan de orde zijn. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door eigen financieel gewin en zich kennelijk totaal niet bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de maatschappij. De rechtbank rekent hem dit aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 mei 2021, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Voor dat feit is hem een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Kennelijk heeft deze veroordeling de verdachte er niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan opiumdelicten. De rechtbank weegt dit mee ten nadele van de verdachte.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 31 maart 2021. De verdachte vindt geld belangrijk en drugshandel zou een snelle manier zijn om geld te verdienen. Hij heeft een deels crimineel sociaal netwerk en er lijkt zich een procriminele houding te ontwikkelen. De verdachte heeft enige psychische problemen en lijkt enige beperkingen in zijn coping- en interpersoonlijke vaardigheden te hebben, maar de reclassering heeft geen direct verband tussen dit leefgebied en het delictgedrag gezien. Op basis van zijn houding, het criminele netwerk en het delictverleden schat de reclassering het recidiverisico in als hoog.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel reeds in voorarrest is uitgezeten passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Zij zal daaraan geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu de reclassering geen aanknopingspunten ziet voor een reclasseringstoezicht.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde geldbedrag zal worden verbeurdverklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde geldbedrag verbeurdverklaren. Dit geldbedrag is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit geldbedrag aan de verdachte toebehoort en dit geldbedrag is bestemd tot het begaan van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a, 11 en 11a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van stoffen en voorwerpen voorhanden hebben dan wel vervoermiddelen, ruimten en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van het om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
240(
TWEEHONDERDVEERTIG)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
189(
HONDERDNEGENENTACHTIG)
DAGEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder 1 genummerde geldbedrag, te weten: een geldbedrag van € 200,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. J.J. Arts, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2021.