“Identiteitskaart
De Eritrese identiteitskaart (bekend als tassera of menenet) werd in 1992 geïntroduceerd. De blauwe identiteitskaart is qua uiterlijk niet veranderd sinds 1992. (..) Alle Eritreeërs die ouder zijn dan achttien jaar moeten in het bezit zijn van een identiteitskaart. Tot februari 2014 kon vanaf de leeftijd van achttien jaar een (blauwe) identiteitskaart worden aangevraagd. In afwachting van een nieuwe identiteitskaart werd de uitgifte van identiteitskaarten vanaf dat moment tijdelijk stopgezet.(...) Omdat de Eritrese Migratiedienst de echtheidskenmerken van de oude identiteitskaart als onvoldoende beschouwde werd in juni 2014 een nieuwe identiteitskaart ingevoerd (…)”.
Op pagina 18 van het ambtsbericht van 30 november 2020 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“
(…) In eerdere ambtsberichten is ook gesproken over de introductie van nieuwe
identiteitskaarten. De uitgifte van deze nieuwe identiteitskaarten is nooit goed van
de grond gekomen aldus vertrouwelijke bronnen. Slechts een kleine groep mensen
heeft een nieuwe identiteitskaart gekregen. Van deze laatste categorie personen zijn
vingerafdrukken genomen. (…)”
9. De rechtbank leidt uit deze passages uit de ambtsberichten af dat men tot februari 2014 vanaf de leeftijd van achttien jaar oud de oude (“blauwe”) identiteitskaart kon aanvragen. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Als wordt uitgegaan van de gestelde geboortedatum is zij op 21 november 2015 18 jaar geworden. Zij was op het moment dat de uitgifte van de oude identiteitskaarten in februari 2014 werd stopgezet nog geen achttien jaar oud en kon toen nog niet over een identiteitskaart beschikken. De rechtbank volgt de staatssecretaris daarom niet in zijn stelling dat eiseres over een oude identiteitskaart zou moeten beschikken. In juni 2014 werd de nieuwe identiteitskaart ingevoerd. De gemachtigde van eiseres heeft er echter terecht op gewezen dat uit het ambtsbericht van 30 november 2020 blijkt dat de uitgifte van die nieuwe identiteitskaarten niet goed van de grond is gekomen. Slechts een kleine groep mensen heeft een nieuwe identiteitskaart gekregen. Gelet hierop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank een plausibele verklaring gegeven voor het ontbreken van een identiteitskaart.
10. De stelling van de staatssecretaris dat op de gezinspas een nummer van de identiteitskaart is vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris wijst er terecht op dat bovenaan de laatste kolom achter de namen van eiseres en de andere gezinsleden “ID-kaart” is vermeld. Volgens eiseres is dit echter niet juist, maar gaat het om een “social security” nummer. De rechtbank stelt vast dat de gezinspas is afgegeven op 3 maart 2015. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank de staatssecretaris niet volgen in de stelling dat het nummer dat in de laatste kolom achter de naam van eiseres is vermeld het nummer van de aan haar verstrekte identiteitskaart zou zijn. Eiseres was op 3 maart 2015 immers nog geen 18 jaar. Achter de namen van twee minderjarige gezinsleden, die op dat moment respectievelijk vier en één jaar oud waren, is in de laatste kolom ook een nummer vermeld. De stelling dat het hierbij om nummers van de aan eiseres en de andere minderjarige kinderen verstrekte identiteitskaarten zou gaan, is niet in overeenstemming met de informatie uit de ambtsberichten dat (pas) vanaf 18 jaar een identiteitskaart kan worden aangevraagd.
11. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen bewijsnood aanneemt voor het overleggen van een identiteitskaart.
Indicatieve documenten onvoldoende substantieel
12. Nu eiseres niet over officiële documenten beschikt om haar identiteit aan te tonen, moet zij haar identiteit zoveel mogelijk aannemelijk maken met indicatieve documenten. Daarvoor heeft eiseres de volgende documenten overgelegd: een kopie van een UNCHR-registratiekaart, een kopie van een vaccinatie- en inentingspas, kopieën van twee schoolkaarten en een kopie van een Tetanusvaccinatiekaart.
13. Over de kopieën van de schoolkaarten en de tetanusvaccinatiekaart heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat die op zichzelf en in combinatie geen substantieel bewijs opleveren. Zo bevat de Tetanusvaccinatiekaart een onvolledige naamreeks en ontbreekt een geboortedatum en zijn de schoolkaarten door dezelfde instantie afgegeven. Over de vaccinatie- en inentingspas heeft de staatssecretaris op de zitting toegelicht dat ook daarop geen volledige naamreeks staat en dit document om die reden niet als substantieel indicatief bewijs kan dienen ten aanzien van de identiteit van eiseres.
14. Ook heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat eiseres verklaringen heeft afgelegd en documenten heeft overgelegd over haar geboortedatum die met elkaar tegenstrijdig zijn. Eiseres betoogt dat zij is geboren op [geboortedatum] , maar dat door een verkeerde omzetting van de geboortedatum die op haar doopakte staat, bij de eerste aanvraag is ingevuld dat eiseres is geboren op 20 juli 1998. Deze onjuiste omzetting van haar geboortedatum heeft te maken met de omzetting van data van de Geez kalender naar de Gregoriaanse kalender, aldus eiseres. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou eiseres worden gevolgd in haar uitleg over de onjuiste omzetting van haar geboortedatum, de geboortedatum van 1 januari 1998 zoals op de gezinspas staat, afwijkend is van de door eiseres opgegeven geboortedatum en de geboortedatum die op de overige documenten staat vermeld. Referent heeft weliswaar op de zitting gesteld dat de geboortedatum ‘1-1’ een administratieve datum is, maar die stelling wordt niet ondersteund door informatie uit algemene bronnen en is verder niet met stukken onderbouwd.
15. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres geen substantieel indicatieve documenten ten aanzien van haar identiteit heeft overgelegd.
16. Eiseres heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de overgelegde documenten door vast te houden aan de overwegingen over de verschillende geboortedata en de aanwezigheid van een identiteitskaartnummer. Hierdoor is sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en schending van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
17. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris conform zijn gedragslijn, die door de Afdeling is geaccordeerd, de aanvraag van eiseres heeft beoordeeld. Bij die beoordeling heeft de staatssecretaris de door eiseres overgelegde documenten betrokken en is na een inhoudelijke beoordeling niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat eiseres niet met substantieel indicatieve documenten haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop was de staatssecretaris niet gehouden om de overgelegde indicatieve documenten te onderzoeken op echtheid, omdat dat niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. Van een onzorgvuldige besluitvorming of strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is, anders dan eiseres stelt, op dit punt geen sprake.
Nader onderzoek aanbieden
18. De staatssecretaris heeft ook overwogen dat hij eiseres geen nader onderzoek aanbiedt om haar identiteit alsnog aannemelijk te maken nu zij niet in bewijsnood is voor een identiteitskaart en zij daarnaast geen indicatieve identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Uit de voorgaande overwegingen blijkt echter dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet in bewijsnood is ten aanzien van het ontbreken van officiële documenten. Wanneer bewijsnood is aangenomen, maar de indicatieve documenten ten aanzien van identiteit en/of familierechtelijke relatie onvoldoende substantieel zijn, kan de staatssecretaris nader onderzoek aanbieden. Nu de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet in bewijsnood is, heeft hij ook onvoldoende gemotiveerd waarom hij eiseres geen nader onderzoek aanbiedt om haar identiteit alsnog aannemelijk te maken. Ook op dit punt kleeft dus een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit.
De hoorplicht
19. Eiseres voert aan dat referent ten onrechte niet is gehoord. Volgens eiseres is geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
20. Deze beroepsgrond slaagt. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met de hoorplicht. Van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde hoorplicht kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb alleen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. De staatssecretaris had er dus niet van mogen afzien referent te horen.
De conclusie
21. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb) en schending van de hoorplicht (artikel 7:2 van de Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, gelet op de aard van de gebreken. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- aan haar vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).