1.2.Op 26 december 2020 heeft de politie, team Westland van de eenheid Den Haag,
een bestuurlijke rapportage uitgebracht. Daarin is vermeld dat de politie op
21 december 2020, naar aanleiding van informatie over de mogelijke aanwezigheid van illegaal vuurwerk, zich rond de woning heeft gepositioneerd. Door opsporingsambtenaren is aan de achterzijde van de woning waargenomen dat de zoon een zakje uit het raam heeft geworpen, dat in de tuin van de buren neerkwam. Na onderzoek bleek dit vermoedelijk om harddrugs te gaan. De zoon is bekend bij de politie. Tijdens de doorzoeking van de woning is op de slaapkamer van de zoon onder meer aangetroffen:
- 233,2 gram hennep in drie afzonderlijke zakken in een rode plastic tas in de linnenkast;
- 8,7 gram vermoedelijk cocaïne (indicatief getest) en 24 afzonderlijk verpakte pony packs in een linnentasje;
- 11,9 gram vermoedelijke MDMA of heroïne (indicatief getest) in het naar buiten geworpen zakje;
- zaken die zijn te relateren aan drugshandel, zoals meerdere verpakkingen van verschillende mobiele telefoons, verpakkingsmateriaal voor drugs (lege transparante sealbags), een weegschaal met daarbij een card/pasje met restanten van wit poeder, een geldtelmachine en keukengerei bestemd voor het fijn malen van voedsel (vermaler);
In de slaapkamer van de zoon en in de slaapkamer van een dochter zijn twee kluizen aangetroffen. Dit betrof een kluis met 98,8 gram hasj en € 3.715,- contant geld en een kluis met schriftelijke bescheiden met daarop de personalia van de zoon.
2. Verweerder ziet hierin aanleiding de woning te sluiten voor de duur van drie
maanden, ingaande op 16 februari 2021. Hij doet dit op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en het Damoclesbeleid van de gemeente Westland 2020. Verweerder vermeldt dat uit nader onderzoek is gebleken dat het naar buiten geworpen zakje paracetamol bevatte. Gelet op de verder aangetroffen handelshoeveelheid drugs, de grote hoeveelheid contant geld en de andere zaken die zijn te relateren aan drugshandel, acht verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk om een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn en de bekendheid van de woning als locatie waar drugs aanwezig zijn ten behoeve van de verkoop, levering of verstrekking, teniet te doen. Verweerder acht het zeer onwaarschijnlijk dat verzoekster geen wetenschap heeft gehad ten aanzien van de betrokkenheid van haar zoon. Er is sprake van jarenlange en structurele overlast in de buurt. Haar zoon is meerdere malen in aanraking geweest met justitie en politie. Van belang is dat met de sluiting de bekendheid van de woning als drugspand wordt weggenomen, waarmee tevens wordt tegengegaan dat de zoon in de woning kan terugkeren.
3. Verzoekster is het niet eens met de sluiting en heeft daartegen bezwaar
Gemaakt en verzoekt daarnaast een voorziening waarbij het primaire besluit wordt geschorst.
Waarover moet de voorzieningenrechter beslissen?
4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter zal voor zover nodig de gronden van verzoekster bij de verschillende onderdelen bespreken.
Was verweerder bevoegd tot sluiting over te gaan?