In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. dr. [eiser], en de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (verweerster), vertegenwoordigd door mr. S. Schokker. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiser had ingediend tegen een eerder besluit van verweerster, waarin hem een verbod om te rijden was opgelegd voor zijn voertuig met kenteken [kenteken]. Dit verbod was opgelegd naar aanleiding van een aanrijding die eiser had gehad op 30 november 2014. Eiser stelde dat hij nooit op de hoogte was gesteld van het verbod en dat hij pas in maart 2020, bij het maken van een afspraak voor een APK, van het verbod op de hoogte was geraakt. Verweerster had het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat verweerster aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit op de juiste wijze was verzonden en dat eiser geen goede reden had gegeven voor de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Verweerster werd opgedragen het griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.