ECLI:NL:RBDHA:2021:6314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
9114968 RP VERZ 21-50219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-verlenging van een arbeidsovereenkomst wegens niet voldoen aan opleidingseisen

In deze zaak heeft de werknemer, die tijdelijk in dienst was bij de Belastingdienst, verzocht om herstel van de arbeidsrelatie of vergoeding van inkomensschade, nadat zijn arbeidsovereenkomst niet werd verlengd. De werknemer was per 1 februari 2019 tijdelijk aangesteld en diende een opleiding te volgen om in aanmerking te komen voor een vaste aanstelling. De werknemer stelde dat hij ten onrechte was aangemerkt als niet geslaagd voor de vereiste opleiding, en dat de beoordeling van zijn eindtoets onrechtmatig was. De kantonrechter heeft op 15 juni 2021 uitspraak gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2021 is de werknemer verschenen met zijn gemachtigde, en de Staat was vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer niet voldeed aan de opleidingseisen, en dat de beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet in aanmerking kwam voor een vaste aanstelling, en dat er geen sprake was van verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzoeken van de werknemer zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 9114968 RP VERZ 21-50219
Uitspraakdatum: 15 juni 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: eerst mr. A.J.M. van Meer (Van Meer Juridische Zaken & Advocatuur), thans mr. M. Hoekman (Beelaard Breetveld Advocaten),
tegen
De Staat der Nederlanden,meer in het bijzonder
de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
verder te noemen: de Staat,
gemachtigde: mevr. mr. A.A.W.M. van Gerwen.

1.Het procesverloop

1.1.
De werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met acht producties (nrs. 1 tot en met 8), bij de griffie ingekomen op 29 maart 2021, verzocht -kort gezegd- de arbeidsrelatie tussen partijen te herstellen dan wel De Staat tot vergoeding van inkomensschade te veroordelen.
1.2.
Op 19 mei 2021 is bij de griffie een verweerschrift met 37 producties (nrs. 1 tot en met 37) binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 1 juni 2021. Daarbij is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde en is namens De Staat de gemachtigde verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werknemer pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is uitspraak op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Met toepassing van artikel 6, tweede lid, sub a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is werknemer per 1 februari 2019 in tijdelijke dienst voor twee jaar aangesteld als [functie] bij de Belastingdienst, derhalve tot 1 februari 2021. In de begeleidende brief bij de Akte van Aanstelling staat vermeld:
Bij voldoende functioneren wordt u aangesteld in vaste dienst van het Rijk.
2.2.
Per 1 februari 2021 is werknemer niet in vaste dienst van De Staat gekomen.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad; voor recht te verklaren dat De Staat heeft gehandeld in strijd met de norm van goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst met werknemer niet ingaande 1 februari 2021 om te zetten naar een opvolgende arbeidsovereenkomst (vast dienstverband) tussen partijen en daarbij (
primair) De Staat de veroordelen tot herstel van de arbeidsrelatie tussen partijen door het aanbieden aan werknemer van een nieuwe arbeidsovereenkomst (vast dienstverband) met terugwerkende kracht ingaande 1 februari 2021 dan wel op een door de kantonrechter naar redelijkheid te bepalen andere ingangsdatum; (
subsidiair) De Staat te veroordelen werknemer de door hem geleden inkomensschade te vergoeden door hem een (bruto) bedrag toe te kennen ter hoogte van het verschil tussen zijn salaris en emolumenten bij De Staat enerzijds en zijn lagere WW-inkomen vanaf 1 februari 2021, dit berekend over een periode van twee en een half jaar, dan wel een door de kantonrechter naar redelijkheid te bepalen ander bedrag aan vergoeding voor zijn inkomensschade, met daarbij in alle gevallen veroordeling van De Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer - kort gezegd - ten grondslag dat hij ten onrechte als niet geslaagd voor het voor de vast aanstelling vereiste opleiding is aangemerkt, onder meer omdat de wijze waarop zijn eindtoets is beoordeeld als onrechtmatig te beschouwen is en hij ten opzichte van medecursisten ongelijk is behandeld. Ook is hij van mening dat de toetscommissie zich op fundamenteel onjuist van zijn taak heeft gekweten en de onvoldoende voor zijn herkansing onvoldoende is gemotiveerd. Alles bijeen genomen vereist goed werkgeverschap dat hem per 1 februari 2021 een vast dienstverband aangeboden had moeten worden.

4.Het verweer

4.1.
De Staat verweert zich tegen het verzoek van werknemer. De Staat stelt dat de beoordeling(en) van werknemer zorgvuldig en met inachtneming van de vooraf aan werknemer kenbaar gemaakte richtlijnen tot stand is (zijn) gekomen. Uiteindelijk is werknemer voor een onderdeel van de opleiding niet geslaagd en dat was de aanleiding om hem niet in vast dienst te nemen. Van slecht werkgeverschap is geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Dit geschil vindt zijn oorsprong in het feit dat werknemer per 1 februari 2019 op basis van een eenzijdige aanstelling op grond van het ARAR voor een bepaalde tijd van twee jaar is aangesteld als [functie] bij de Belastingdienst. Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze aanstelling tijdelijk was in verband met de noodzaak voor werknemer om een intern opleidingstraject bij de Belastingdienst te volgen en dat het succesvol afronden van dat opleidingstraject een voorwaarde was om na ommekomst van de periode van twee jaar een vaste aanstelling te krijgen.
5.2.
In de periode van de aanstelling van werknemer is per 1 januari 2020 de Wet Normalisatie Rechtspositie Ambtenaren (WNRA) in werking getreden, op grond waarvan alle eenzijdige aanstellingen van ambtenaren op grond van het ARAR zijn omgezet naar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, op grond van de bepalingen van Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Tussen partijen is ook niet in discussie dat op grond van de WNRA de aanstellingen van werknemer is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor de duur van twee jaar en eindigende per 1 februari 2021.
5.3.
Niettemin stelt werknemer nog wel dat in verband met de inwerkingtreding van de WNRA het juridisch toetsingscriterium, dat gegolden zou hebben op grond van het ARAR toepassing zou moeten vinden voor de vraag of de Belastingdienst rechtmatig of onrechtmatig heeft gehandeld bij het niet-verlengen van het dienstverband met werkgever. Indien dat argument nog een rol zal spelen bij de beoordeling van het geschil zal de kantonrechter daarop later terugkomen.
5.4.
Het opleidingstraject van werknemer omvatte twee onderdelen: onderdeel 1 – Boekhouden en onderdeel 2 – Integratiecasus. Onderdeel 2 omvatte op haar beurt twee onderdelen: onderdeel 1 – Controletechniek en onderdeel 2 – Communiceren. Onderdeel 1 van de Integratiecasus omvatte drie onderdelen: onderdeel 1 – Controlprogramma, onderdeel 2 – Controledossier en onderdeel 3 – Controlerapport.
5.5.
In deze procedure gaat het met name om de vraag of werknemer het onderdeel Controletechniek heeft gehaald. Daartoe stelt werknemer dat hij voor dit onderdeel het cijfer 5,8 heeft behaald en dat hij volgens de bepalingen van de Studiegids dit onderdeel dus heeft gehaald, omdat in de Studiegids staat dat een toets met goed gevolg is afgelegd als de kandidaat het cijfer 5,5 of hoger heeft behaald. Ook als er onduidelijkheid zou zijn over de toekenning van het cijfer 5,8 zou dat altijd in het voordeel van werknemer moeten worden uitgelegd.
5.6.
Overigens, omdat werknemer naar het oordeel van De Staat het onderdeel Controletechniek niet zou hebben behaald is hij niet meer toegelaten tot herkansing van het onderdeel Communiceren van de Integratiecasus, waarvan niet ter discussie staat dat werknemer voor dat onderdeel een onvoldoende had behaald.
5.7.
Het verschil van inzicht over de waarde van het cijfer 5,8 spitst zich toe op de vraag of voor het betreffende onderdeel het behaalde
cijfer(5,8) doorslaggevend was of de
kwalificatievoldoende of onvoldoende.
5.8.
Bij de beantwoording van deze vraag beroept werknemer zich op de tekst van de Studiegids, die in onderdeel 6.6 (voor zover relevant) luidt:
De beoordeling van een toets wordt uitgedrukt in de cijfers 1 tot en met 10, afgerond op één decimaal of de kwalificaties + (voldoende / voldaan) of – (onvoldoende / niet voldaan). Een toets is met goed gevolg afgelegd als het cijfer 5,5 of hoger of de kwalificatie + (voldoende / voldaan) is behaald.
5.9.
Daarnaast beroept werknemer zich op het ‘Dossier uitkomsten dossierreview’ van 23 januari 2020, waarin achter de regel ‘Beoordeling CT’ het cijfer 5,8 vermeld staat.
5.10.
De Staat stelt tegenover de stellingen van werknemer dat in de digitale ‘studieomgeving’ van De Belasting Academie (DBA), waartoe werknemer toegang had, het volgende vermeld staat:
Je bent geslaagd voor het onderdeel Controletechniek (fiscaliteit, controletechniek en formeel recht) in deze integratiecursus als je:
- minimaal een voldoende beoordeling hebt gehaald voor de onderdelen ‘Controleprogramma’, ‘Controledossier (ATB)’ en ‘Controlerapport’;
- minimaal 60% van de te behalen punten hebt behaald (ofwel 270 punten of meer).
5.11.
Vervolgens verwijst De Staat naar de ‘Uitslag mondeling herkansing controle-opleiding onderdeel controletechniek’ van 24 juli 2020 waarin staat:
Je moet minimaal 69 punten halen om te slagen voor het onderdeel controletechniek van de controle-opleiding. Jij hebt 62 punten gehaald.
Als gevolg van de score van 62 voor het onderdeel controletechniek was de totaalscore van werknemer voor het gehele onderdeel 262 van de vereiste 270 punten.
5.12.
Tegen het feit dat de vermelding van het cijfer 5,8 op het ‘Dossier uitkomsten dossierreview’ heeft werknemer op 27 augustus 2020 een bezwaarschrift ingediend. De Toetscommissie kwam tot het oordeel dat
de eindwaardering van de hertoets op juiste gronden tot stand was gekomen en dat betrokkene geen rechten uit de studiegids zijn onthouden.
5.13.
Bij de beoordeling van het geschil komt het erop aan in hoeverre aan de vermelding van het cijfer 5,8 in het ‘Dossier uitkomsten dossierreview, voor zover de kantonrechter heeft kunnen nagaan de enige keer dat dat cijfer in het kader van de beoordeling van werknemer is vermeld’, doorslaggevende betekenis moet worden toegekend met betrekking tot de vraag of werknemer al dan niet het betreffende cursusonderdeel heeft behaald.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan aan de vermelding van dat cijfer op de betreffende spreadsheet geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Niet alleen is dit document geen officiële mededeling aan werknemer van zijn score voor het betreffende cursusonderdeel. Maar daarnaast mag niet uit het oog worden verloren dat dit document is opgemaakt op 21 januari 2020, dus ruim voor de herkansing van werknemer, waarvan de resultaten hem op 20 juli 2020 (officieel) zijn medegedeeld. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat dit document meer het karakter heeft van een tussentijdse evaluatie van de leidinggevenden van werknemer, waarin zij feedback en advies geven over de wijze waarop werknemer zich verder kan ontwikkelen. In samenhang met deze feedback en adviezen kon werknemer er naar het oordeel van de kantonrechter, niet vanuit gaan dat hij op dat moment al geslaagd was voor het betreffende cursusonderdeel. Het vermelde cijfer komt dus geen doorslaggevende betekenis toe naast of in plaats van de officiële uitslag van 20 juli 2020.
5.15.
Bij dit oordeel neemt de kantonrechter mede in overweging dat naar zijn oordeel de mededeling op de digitale studieomgeving van DBA een nadere uitwerking is van hetgeen in punt 6.6 van de Studiegids vermeld staat en dat daaruit duidelijk wordt dat voor dit cursusonderdeel de
kwalificatie‘voldoende’ vereist was en niet een
cijfer,waarbij een bepaald percentage (60%) vereist is voor het verkrijgen van de kwalificatie ‘voldoende’ en een aantal punten van 270 een voldoende oplevert en een aantal punten van minder dan 270 een onvoldoende.
5.16.
Het is inderdaad wrang voor werknemer dat hij slechts weinige punten te kort kwam om voor het betreffende cursusonderdeel te slagen. Maar helaas is het zo dat er altijd een scherpe grens is indien prestaties worden uitgedrukt in cijfers. Zeker van een overheidsdienst als de Belastingdienst mag verwacht worden dat zij vooraf kenbaar gemaakte maatstaven hanteert en daaraan vasthoudt, omdat anders al snel het vermoeden van willekeur om de hoek kan komen kijken.
5.17.
Daarbij is natuurlijk van belang dat de beoordelingen eerlijk en helder tot stand komen, dat de dienst bereid is de totstandkoming van beoordelingen toe te lichten en dat de mogelijkheid van beroep opengesteld wordt. In het voorliggende geval is daar naar het oordeel van de kantonrechter sprake van geweest, zo blijkt genoegzaam uit de overgelegde stukken. De Belastingdienst is in overleg geweest met werkgever omtrent zijn resultaten en werknemer is de mogelijkheid van herkansing en beroep gegeven.
5.18.
Voor zover werknemer nog heeft betoogd dat hij ongelijk is behandeld met medecursisten, die anders dan hij, wel meteen zijn toegelaten tot een herkansing op het cursusonderdeel Communiceren, ondanks dat zij ook onvoldoende scoorden op het onderdeel Controletechniek, is de kantonrechter van oordeel dat niet voldoende is gebleken dat, voor zover dat verwijt als gegrond zou zijn, gelet op de betwisting daarvan door De Staat, dat werknemer daardoor in zijn belangen is geschaad. Immers, het feit dat werknemer ook na herkansing het onderdeel Controletechniek niet heeft behaald staat aan vaste indiensttreding bij De Staat in de weg.
5.19.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het primaire verzoek van werknemer niet kan worden toegewezen. Alles bijeen genomen heeft hij niet de voor een vaste aanstelling vereiste opleidingsvereisten behaald en kan de Belastingdienst geen verwijt worden gemaakt dat de scores van werknemer niet zorgvuldig en juist zijn gewaardeerd en/of dat werknemer niet voldoende kansen zouden zijn geboden om zich voor de vereiste cursusonderdelen te herkansen. Ook indien het toetsingskader van voor de WNRA zou worden gehanteerd zou het oordeel niet anders luiden.
5.20.
Ook het subsidiaire verzoek kan niet worden toegewezen. Zoals de gemachtigde van werknemer ook tijdens de mondelinge behandeling heeft verduidelijkt betreft het subsidiaire verzoek een verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:673 lid 9 sub a BW. Voorwaarde voor toekenning van een billijke vergoeding op deze grondslag is dat er sprake moet zijn van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Zoals ook al het hetgeen hiervoor is overwogen is van verwijtbaar handelen, laat staan van ernstig verwijtbaar handelen van De Staat geen sprake.
5.21.
Beide verzoeken van werknemer zullen daarom worden afgewezen en als de in het ongelijk gestelde partij zal werknemer worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van De Staat, begroot op € 498,-.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken van werknemer af;
6.2.
veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van De Staat, begroot op
€ 498, als het aan gemachtigde van De Staat toekomende salaris;
6.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling van werknemer uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 15 juni 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.