In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraanse vrouw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 mei 2021, waarin werd gesteld dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 9 juni 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, is het standpunt van de staatssecretaris verdedigd.
De rechtbank overweegt dat de autoriteiten van Tsjechië in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit terecht gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Tsjechië heeft het verzoek om terugname van eiseres aanvaard, wat betekent dat de asielaanvraag daar behandeld zal worden.
Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er in haar geval sprake is van redenen om aan te nemen dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat Tsjechië gebonden is aan de Europese asielrichtlijnen en dat eiseres de mogelijkheid heeft om zich te beklagen bij de Tsjechische autoriteiten of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens indien er sprake is van schending van haar rechten. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Tsjechië tekortschiet in de behandeling van asielaanvragen, en verklaart het beroep ongegrond.