ECLI:NL:RBDHA:2021:6308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
NL21.8006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Tsjechië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 25 mei 2021, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft zijn beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk aanwezig was tijdens de zitting op 9 juni 2021.

De rechtbank overwoog dat de autoriteiten van Tsjechië in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat er in zijn specifieke geval redenen zijn om aan te nemen dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelde dat de eiser hierin niet is geslaagd, aangezien Tsjechië het claimverzoek expliciet had geaccepteerd en daarmee garandeerde dat de asielaanvraag conform de internationale verplichtingen zou worden behandeld.

De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Tsjechië zijn verplichtingen niet nakomt en dat de vrees van de eiser voor schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8006

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.8007, plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Markarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser bezit de Iraanse nationaliteit en is geboren op [Geb. datum] 1980.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om terugname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in het geschil is dat de autoriteiten van Tsjechië in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Tsjechië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De rechtbank acht het hierbij van belang dat de Tsjechische autoriteiten het claimverzoek expliciet hebben geaccepteerd, waarmee zij garanderen dat het asielverzoek van eiser conform de internationale verplichtingen zal worden behandeld en beoordeeld. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat Tsjechië is gebonden aan de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn. [3] De in het rapport over 2020 genoemde inbreuk ziet op de weigering van Tsjechië om deel te nemen aan het reallocatie programma van de Europese Unie. [4] Alleen al omdat Tsjechië in het specifieke geval van eiser heeft ingestemd met terugname, kan uit die weigering geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de behandeling van eiser na overdracht. In het geval in strijd wordt gehandeld met de verdragsverplichtingen dan wel Europese richtlijnen, geldt dat eiser zich daarover kan beklagen bij de (hogere) Tsjechische autoriteiten en, zo nodig, bij het EHRM [5] . Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser en zijn gezin niet bestaat of bij voorbaat kansloos is.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat - gelet op hetgeen door eiser is aangevoerd - er geen sprake is van concrete aanwijzingen dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Ook het beroep op artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] bij overdracht aan Tsjechië slaagt niet, nu eiser onvoldoende heeft gemotiveerd waarom gevreesd moet worden voor schending van deze artikelen. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor de conclusie dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er in Tsjechië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Richtlijn 2013/33/EU.
4.Amnesty International, Czech Republic 2020.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.