ECLI:NL:RBDHA:2021:6306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
NL21.7950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 juni 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de autoriteiten van Kroatië in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt vast dat de informatie die eiser aanvoert over de situatie van vreemdelingen in Kroatië niet voldoende is om te concluderen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank wijst erop dat Kroatië expliciet heeft ingestemd met de overname van de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.7951, plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser bezit de Tunesische nationaliteit en is geboren op [Geb. datum] 1995.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in het geschil is dat de autoriteiten van Kroatië in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5. De rechtbank overweegt dat de informatie waarop eiser een beroep doet, met name ziet op het optreden van de Kroatische autoriteiten tegen vreemdelingen die de Kroatische grens trachten over te steken en het geweld dat daarbij wordt gebruikt. Alhoewel er sprake is van een zorgelijke situatie voor vreemdelingen die zich aan de grens in Kroatië bevinden en te maken krijgen met zogenaamde ‘push backs’, blijkt uit deze informatie niet dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Kroatië in dezelfde situatie terecht komen. Ook blijkt uit de door eiser aangehaalde AIDA-rapport dat er voor Dublinterugkeerders geen obstakels bestaan met betrekking tot toegang tot de asielprocedure. [3] Anders dan in de uitspraken waar eiser zich op beroept, is deze rechtbank van oordeel dat het te ver zou voeren om vanwege deze push backs te oordelen dat hierdoor het hele asielsysteem dusdanige gebreken vertoond, dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. Verder overweegt de rechtbank dat het van belang is dat de Kroatische autoriteiten expliciet hebben ingestemd om de behandeling van het asielverzoek van eiser over te nemen. Met dit claimakkoord hebben de Kroatische autoriteiten gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser inhoudelijk zullen behandelen. Met het claimakkoord heeft de Kroatische overheid zich ook gebonden aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn gelden immers ook ten aanzien van de asielprocedure in Kroatië.
7. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het persoonlijke relaas van eiser onvoldoende indicaties biedt voor het oordeel dat de asielprocedure in Kroatië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet daadwerkelijk zelf een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Kroatië, zodat eiser niet uit eigen ervaring kan putten. Indien eiser meent dat de Kroatische autoriteiten hem onrechtmatig zullen behandelen bij terugkeer, kan eiser zich beklagen bij de Kroatische autoriteiten. Ook is niet gebleken dat eiser zijn bezwaren niet bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zou kunnen indienen.
8. In hetgeen is aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser over te gaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Ook is er geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Zohrabian, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.AIDA 2019 Update: Croatia’, Hoofdstuk C, paragraaf 2.7, pagina 44.