In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 19 februari 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op 17 maart 2020, met de motivering dat de aanvraag kennelijk ongegrond was, omdat Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging door de Marokkaanse autoriteiten vanwege zijn deelname aan demonstraties. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, onder andere omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd ter onderbouwing van zijn claims en omdat er tegenstrijdigheden in zijn verklaringen waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond en dat Marokko voor hem niet als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de asielaanvraag af te wijzen. De eiser heeft geen aanleiding kunnen aanvoeren voor een proceskostenveroordeling.