ECLI:NL:RBDHA:2021:6298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
NL20.14785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 30 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 december 2020 alsnog op de aanvraag beslist. Eiser heeft op 14 april 2021 de rechtbank geïnformeerd dat hij het niet eens is met dit besluit. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoetkomt. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit slechts voorlopige betekenis heeft en dat verweerder in strijd met de Vreemdelingenwet 2000 heeft gehandeld door geen definitief besluit te nemen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het besluit op de aanvraag als volgt komt te luiden: de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, met ingang van 30 januari 2019, geldig tot 30 januari 2024. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 801.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14785

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 juli 2020 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Bij besluit van 11 december 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist.
Bij bericht van 14 april 2021 heeft eiser de rechtbank meegedeeld het niet eens te zijn met dit (bestreden) besluit.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit het derde lid van artikel 6:20 van de Awb volgt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
2. Het bestreden besluit luidt als volgt:

“De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt onder voorbehoud ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. De vergunning wordt onder voorbehoud verleend met ingang van 30 januari 2019, geldig tot 30 januari 2024.

De reden dat de verblijfsvergunning asiel onder voorbehoud wordt verleend, is dat er nader onderzoek plaatsvindt naar de moeder van [Naam 2] . U dient er rekening mee te houden dat de uitkomsten van het onderzoek aanleiding kunnen geven de verleende verblijfsvergunning asiel in te trekken. Indien het onderzoek niet tot intrekking van de verleende vergunning leidt, ontvangt u daarvan bericht.”
3. Uit het bestreden besluit volgt de vaststelling dat eiser kennelijk in aanmerking komt voor asiel als verdragsvluchteling. Eiser heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat verweerder hiermee geen definitief besluit heeft genomen op de aanvraag. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat er geen procesbelang is, omdat geheel aan het beroep zou zijn tegemoetgekomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft dus tevens betrekking op het alsnog genomen besluit.
4. Door de inwilligende beslissing zo te formuleren als verweerder heeft gedaan, heeft het besluit slechts voorlopige betekenis. Een definitief oordeel over de aanvraag volgt nog, zo blijkt verder, overigens zonder dat hierbij een termijn wordt genoemd. Dit alles is in strijd met de Vreemdelingenwet 2000 en het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder moet ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw namelijk (binnen zes maanden) een beschikking op de aanvraag geven. Indien de inhoudelijke behandeling van de aanvraag niet leidt tot een afwijzende beschikking op grond van de artikelen 30a, 30b of 30c, van de Vw, volgt een inwilliging op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw, vanwege vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade. Die feitelijke vaststelling betreft geen voorlopig oordeel en kan niet leiden tot een inwilliging onder voorbehoud. Dat verweerder overigens ook geen voorlopig oordeel heeft beoogd, blijkt wel uit zijn standpunt in beroep.
5. Het beroep is daarom gegrond en het besluit wordt vernietigd, wegens strijd met artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door te bepalen dat het besluit op de aanvraag als volgt komt te luiden:

“De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. De vergunning wordt verleend met ingang van 30 januari 2019 en is geldig tot 30 januari 2024.”

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 801 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een half punt voor de nadere reactie van 14 april 2021, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het besluit op de aanvraag als volgt komt te luiden:
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 801.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.