ECLI:NL:RBDHA:2021:6290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden na overlijden echtgenoot en niet aangetoonde familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft eiseres, een Armeense vrouw, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden te verlenen. Eiseres heeft op 5 november 2020 beroep aangetekend tegen het besluit van 14 oktober 2020, waarin haar aanvraag werd afgewezen. Eiseres was sinds 2010 in Nederland en had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van haar echtgenoot, die in 2018 overleed. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft eiseres een aanvraag ingediend voor wijziging van haar verblijfsdoel, maar deze werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat was om de familierechtelijke relatie met haar dochter aan te tonen, wat essentieel is voor de beoordeling van haar aanvraag op basis van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft weliswaar een kopie van de geboorteakte van haar dochter overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de relatie te bevestigen. De staatssecretaris had eerder geen twijfels over de identiteit van de dochter, maar eiste nu een originele geboorteakte. Eiseres heeft aangegeven dat zij deze niet kon verkrijgen vanwege de medewerking van de Armeense autoriteiten.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres haar familieband met haar dochter niet heeft aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.