ECLI:NL:RBDHA:2021:6216
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en veroordeling in proceskosten in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om hem een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen voor medische behandeling. Dit bezwaar werd op 4 februari 2020 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kon afwachten.
De staatssecretaris heeft het bestreden besluit echter ingetrokken, waarna de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar tegelijkertijd verzocht om veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 zijn de verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. B. Kemalli-Aydin.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris door het intrekken van het bestreden besluit aan de verzoeker is tegemoetgekomen, wat betekent dat de staatssecretaris in beginsel gehouden is om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,- en heeft de staatssecretaris ook opgedragen het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zouden leiden tot een andere beslissing over de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.