ECLI:NL:RBDHA:2021:6216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en veroordeling in proceskosten in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om hem een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen voor medische behandeling. Dit bezwaar werd op 4 februari 2020 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kon afwachten.

De staatssecretaris heeft het bestreden besluit echter ingetrokken, waarna de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar tegelijkertijd verzocht om veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 zijn de verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. B. Kemalli-Aydin.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris door het intrekken van het bestreden besluit aan de verzoeker is tegemoetgekomen, wat betekent dat de staatssecretaris in beginsel gehouden is om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,- en heeft de staatssecretaris ook opgedragen het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zouden leiden tot een andere beslissing over de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/877
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Hadfy-Kovacs en mr. B. Kemalli-Aydin).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de weigering om aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel medische behandeling te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten en dat hij in die periode behandeld wordt als ware artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 op hem van toepassing.
Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met een gelijktijdig verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 20/876, plaatsgevonden op 27 mei 2021. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Kemalli-Aydin.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de proceskosten veroordelen.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder door het bestreden besluit in te trekken aan verzoeker is tegemoetgekomen. Dit brengt met zich dat verweerder in beginsel gehouden is om de door verzoeker gemaakte proceskosten te vergoeden. Dit zou alleen anders zijn wanneer er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de noodzaak van verzoeker om het verzoek te doen uitsluitend aan zijn eigen handelwijze te wijten is. Van dergelijke omstandigheden is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter ziet dan ook voldoende aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
3. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 534,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat het beroep in de zaak AWB 20/876 en het verzoek in deze zaak moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb omdat sprake is van twee te onderscheiden rechtsmiddelen bij twee verschillende rechtsprekende instanties (de rechtbank en de voorzieningenrechter).
4. Ook moet verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat het in dit geval op de weg van de griffier ligt om het griffierecht terug te betalen. De gevallen waarin dit aan de orde is, staan limitatief omschreven in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb en doen zich hier niet voor. Er is immers geen sprake van dat verweerder schriftelijk heeft meegedeeld dat de uitvoering van het bestreden besluit wordt geschorst of dat de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht schriftelijk heeft medegedeeld de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ten bedrage van € 534,- (vijfhonderdvierendertig euro);
 draagt verweerder op om het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- (honderdachtenzeventig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 10 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.