ECLI:NL:RBDHA:2021:6203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/3992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsverplichtingen van eiseres onder de Participatiewet na medisch advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die haar arbeidsverplichtingen onder de Participatiewet (Pw) volledig van toepassing verklaarden. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om aan de arbeidsverplichtingen te voldoen vanwege haar gezondheidstoestand, die zij niet medisch had onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht had gebaseerd op een medisch advies dat aangaf dat eiseres arbeidsgeschikt was voor 20 uur per week, ondanks haar beperkingen. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het medisch advies en dat de stellingen van eiseres niet voldoende waren om een verdergaande ontheffing van de arbeidsverplichtingen te rechtvaardigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J. Woltring),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (primair besluit I) heeft verweerder, voor zover hier van belang, bepaalt dat de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (Pw) volledig op eiseres van toepassing zijn.
Bij besluit van 31 maart 2020 (primair besluit II) heeft verweerder primair besluit I gewijzigd en aan eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen verleend voor de periode van 30 maart 2020 tot en met 29 maart 2021.
Bij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 11 juli 2019 heeft verweerder de bijstandsuitkering van de heer [A] gewijzigd, nadat zijn partner, eiseres, bij hem is gaan wonen. In dat besluit heeft verweerder bepaald dat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Pw op hen allebei van toepassing zijn. Bij primair besluit I heeft verweerder het besluit van 11 juli 2019 gewijzigd, in die zin dat de heer [A] volledig is ontheven van de arbeidsverplichtingen. De arbeidsverplichtingen zijn volledig van toepassing geacht op eiseres.
1.1
Bij brief van 5 augustus 2019 heeft de heer [A] namens eiseres verzocht om ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor eiseres, omdat zij nog geen inburgeringscursus heeft gedaan en de Nederlandse taal niet spreekt. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 30 juli 2019.
1.2
Hangende het bezwaar heeft verweerder om een medisch advies gevraagd. Op 12 maart 2020 heeft de arts die eiseres heeft gezien een medisch advies uitgebracht. Uit dit advies komt naar voren dat eiseres, met inachtneming van een aantal beperkingen aan haar fysieke en cognitieve belastbaarheid, arbeidsgeschikt is voor 20 uur per week.
1.3
Naar aanleiding van het medisch advies van 12 maart 2020 heeft verweerder primair besluit II genomen. Bij dit besluit heeft verweerder de arbeidsverplichting van eiseres beperkt tot 20 uur per week voor de periode van 30 maart 2020 tot en met 29 maart 2021. Verweerder heeft hierbij rekening gehouden met de beperkingen aan de fysieke en mentale belastbaarheid van eiseres zoals die volgen uit het medisch advies.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder primair besluit I, zoals gewijzigd bij primair besluit II, gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat niet is gebleken dat het medisch advies van 12 maart 2020 wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud betreft niet deugdelijk is. Hierbij heeft verweerder betrokken dat eiseres geen medisch tegenrapport heeft overgelegd. Volgens verweerder is daarom terecht besloten eiseres een gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichting te verlenen. Dat eiseres de Nederlandse taal niet beheerst, is volgens verweerder geen dringende reden als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Pw. Dat de trajecten bij de Maregroep stilliggen als gevolg van de Coronacrisis, is volgens verweerder evenmin een dringende reden.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij wijst er allereerst op dat het bestreden besluit dateert van 4 mei 2020, terwijl het advies van de bezwaarschriftencommissie pas op 6 mei 2020 is uitgebracht. Volgens eiseres kan verweerder daarom geen rekening hebben gehouden met dit advies. Daarnaast bestrijdt eiseres de deugdelijkheid van het medisch advies van 12 maart 2020. Zij voert hiertoe aan dat op grond van de aanmelding bij de Parnassia Groep de verwachting is dat er sprake is van psychische klachten op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat eiseres niet aan het arbeidsproces kan deelnemen. Voorts is zij daartoe fysiek niet in staat. Dit blijkt volgens eiseres uit het feit dat zij elke dag lichaamsoefeningen moet doen en medicijnen gebruikt ter verlichting van haar klachten. Tot slot stelt eiseres dat zij nog niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht waardoor het voor haar in de praktijk onmogelijk zal zijn om aan de sollicitatieplicht te voldoen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Het betoog van eiseres dat verweerder op 4 mei 2020 geen rechtsgeldig besluit heeft kunnen nemen omdat het advies van de bezwaarschriftencommissie dateert van 6 mei 2020, slaagt niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit en dat zowel het bestreden besluit als het advies van de bezwaarschriftencommissie dateren van 6 mei 2020. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de datumstempel op het bestreden besluit blijkt dat dit is verzonden op 6 mei 2020, dat in het bestreden besluit expliciet wordt verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie en dat dit advies blijkens de tekst van het bestreden besluit als bijlage was bijgevoegd.
4.2
Volgens vaste rechtspraak mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel uitgaan van de juistheid van een medisch advies, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de inhoud van dat advies of aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming ervan.
4.3
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op het medisch advies van 12 maart 2020. De arts die dit advies heeft opgesteld heeft eiseres op een consult gezien en de aangeleverde en bij de huisarts opgevraagde medische informatie bij zijn advies betrokken. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft de arts geconcludeerd dat eiseres op psychisch en cognitief gebied stoornissen heeft en dat er beperkingen zijn op het gebied van zwaar tillen/duwen, trekken, stemmingsregulatie en leren en toepassen van kennis. Er worden geen psychiatrische of lichamelijke stoornissen gediagnosticeerd. Eiseres ervaart volgens de arts een grote lijdensdruk, wat zich vertaalt in spanningsklachten. Dit is moeilijk te behandelen op korte termijn, maar leidt niet tot volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft duurzaam benutbare mogelijkheden en is medisch gezien inzetbaar voor 20 uur per week. Uitbreiding wordt mogelijk geacht op grond van verbetering van het psychisch functioneren en het leerproces.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluitvorming op het medisch advies van 12 maart 2020 heeft mogen baseren. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het medisch advies. De rechtbank acht hierbij van belang dat de adviserend arts eiseres op een consult heeft gezien en de aangeleverde en bij de huisarts opgevraagde medische informatie bij zijn advies heeft betrokken. De bevindingen zijn op een heldere, inzichtelijke wijze uiteengezet. De arts heeft voldoende toegelicht hoe hij tot zijn conclusie is gekomen en is daarbij ingegaan op de door eiseres ondervonden klachten. De stelling van eiseres dat op grond van haar aanmelding bij Parnassia Groep de verwachting is dat er sprake is van psychische klachten op grond waarvan zij naar verwachting niet aan het arbeidsproces kan deelnemen, wordt niet gevolgd. Nog daargelaten dat deze aanmelding dateert van na het bestreden besluit, heeft eiseres haar stelling niet met medisch gegevens onderbouwd. De stelling van eiseres dat uit de omstandigheid dat zij dagelijks lichaamsoefeningen moet doen en dat zij driemaal daags paracetamol dient te slikken volgt dat zij fysiek niet in staat is om aan het arbeidsproces deel te nemen, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder rekening heeft gehouden met de fysieke en psychische belastbaarheid van eiseres door haar gedeeltelijk te ontheffen van haar arbeidsverplichting en voor te schrijven dat rekening moet worden gehouden met de geconstateerde beperkingen aan haar functioneren. Eiseres heeft niet medisch onderbouwd dat haar gezondheidstoestand ten tijde van het bestreden besluit aanleiding gaf voor een verdergaande ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Voor zover eiseres meent dat haar gezondheidssituatie na het bestreden besluit relevant is gewijzigd, ligt het op haar weg verweerder hiervan op de hoogte te stellen.
Dat eiseres nog niet heeft voldaan aan haar inburgeringsplicht is tot slot geen dringende reden voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Pw. De verplichting om een inburgeringstraject te voltooien betekent immers niet dat zij in het geheel niet kan werken.
5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder eiseres een verdergaande ontheffing van haar arbeidsverplichting had moeten verlenen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.