ECLI:NL:RBDHA:2021:6175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van opleidingskosten door de Staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, en de Staatssecretaris van Defensie. De eiser had verzocht om vergoeding van de studiekosten voor de opleiding Master of Science in Management aan de Nyenrode Business Universiteit. Dit verzoek werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat de opleiding niet zou bijdragen aan een verbreding van de loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. Eiser had eerder, op 14 maart 2018, een vergelijkbaar verzoek ingediend dat ook was afgewezen, maar had hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank moest beoordelen of het nieuwe verzoek van eiser kon worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, wat betekent dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van 14 maart 2018 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beschouwd, en dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden. Eiser had de opleiding inmiddels zelf gefinancierd zonder voorafgaande toestemming, wat de rechtbank niet als een reden voor een positieve beslissing beschouwde. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: kapitein mr. J.C.A. Aarts en mr. A. Verkroost)

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om vergoeding van de studiekosten van de opleiding Master of Science in Management afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 via een Skypeverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser is werkzaam bij de Koninklijke Landmacht in de rang van kapitein. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de opleiding Master of Science in Management aan de Nyenrode Business Universiteit (hierna: de opleiding) ten behoeve van een verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden.
2. Het verzoek om vergoeding is afgewezen bij besluit van het Hoofd Loopbaanbegeleiding van 14 maart 2018 onder verwijzing naar het in 2018 opgemaakte en vastgestelde persoonlijk ontwikkelplan (POP). De motivering luidde dat het HBO diploma in Human Technology waarover eiser beschikt voldoende is om intern binnen Defensie door te stromen. De opleiding die eiser wil volgen leidt niet tot een verbreding van de loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. Ook zal deze opleiding er niet voor zorgen dat eiser sneller door de rangen zal gaan of specifiek in aanmerking komt voor bepaalde functies. Tegen deze afwijzing heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
3. Op 12 september 2019 heeft eiser verweerder opnieuw verzocht om vergoeding van de opleiding. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een herhaalde aanvraag en deze afgewezen.
Wat zijn de regels?
4. Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 16 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) luidt als volgt:
1. De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag gaat vergezeld van een advies van de loopbaanbegeleider.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
5. Eiser voert aan dat de afwijzing van 14 maart 2018 en het daarbij behorende advies van de loopbaanbegeleider niet als een op een rechtsgevolg gericht besluit kan worden aangemerkt. Loopbaanbegeleiding is immers niet bevoegd om een persoon aan of af te wijzen voor het volgen van een opleiding. Eiser heeft geen aanleiding gezien om bezwaar te maken tegen de brief van 14 maart 2018. Nu er niet kan worden gesproken van een reeds in rechte vaststaand besluit waartegen eiser bezwaar had moeten maken, had verweerder zijn aanvraag inhoudelijk moeten behandelen.
6. Verweerder voert aan dat er wel degelijk sprake is van een besluit nu aan alle vereisten van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt voldaan. Het feit dat het besluit is voorzien van een bezwaarclausule ondersteunt dit standpunt. Bovendien is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die het rechtvaardigen om een in rechte vaststaand besluit te herzien. Eiser heeft er tevens zelf voor gekozen om de studie te volgen, terwijl in het besluit van 14 maart 2018 duidelijk is uiteengezet dat eiser niet wordt aangewezen voor de betreffende opleiding. De gevolgen komen voor eisers rekening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Ter beoordeling ligt de vraag voor of eisers verzoek gezien moet worden als een herhaalde aanvraag. Hiervan is sprake als een gelijke aanvraag is gedaan door dezelfde aanvrager en hetzelfde bestuursorgaan dat eerder op dezelfde rechtsgrondslag een afwijzende beschikking heeft genomen. De rechtbank overweegt dat hieraan wordt voldaan. Daargelaten of het Hoofd Loopbaanbegeleiding bevoegd was namens verweerder te beslissen op het eerste verzoek van eiser wordt in de afwijzing van 14 maart 2018 die bevoegdheid gepretendeerd. Eiser heeft verweerder beide keren verzocht om op grond van artikel 16 van het AMAR aangewezen te worden voor een opleiding en daarvoor de kosten vergoed te krijgen. De rechtbank is het met verweerder eens dat de afwijzing van 14 maart 2018 kan worden aangemerkt als een op een rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De hoogste bestuursrechter heeft vastgesteld dat een beslissing rechtsgevolg heeft indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. [1] Eiser heeft op 10 januari 2018 verzocht hem voor een concrete voorziening als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AMAR in aanmerking te brengen. Een positieve beslissing op dat verzoek zou hem het recht op die voorziening hebben verleend en dus een besluit zijn. De afwijzing van dit verzoek moet daarom ingevolge artikel 1:3 van de Awb eveneens als een besluit worden beschouwd.
Verder is ter zitting aan de zijde van verweerder te kennen gegeven dat eiser in de brief van 12 september 2019 het volgende heeft verzocht: ‘eerder heb ik een verzoek ingediend om voor mijn ontwikkeling een studie te gaan volgen. Deze had ik ingediend gezien ik op mijn huidige studie militaire collegae heb die deze studie vergoed krijgen. Ondanks dat dit verzoek destijds is afgewezen (zie besluit op POP d.d. 29 januari 2018) wil ik graag opnieuw verzoeken deze studie te vergoeden’. De rechtbank is het met verweerder eens dat uit het licht van deze bewoordingen niet valt af te leiden dat eiser niet bekend was met het genomen besluit. Gezien het vorenstaande heeft verweerder eisers verzoek terecht gezien als herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
8. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich vervolgens tot beantwoording van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden. Eiser heeft dergelijke feiten of omstandigheden niet aangevoerd.
9. Eiser heeft de opleiding aangevangen en afgemaakt zonder voorafgaande toestemming en heeft daarvoor circa € 32.000 zelf bekostigd. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van 30 januari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC3065).