ECLI:NL:RBDHA:2021:6170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tegen de staatssecretaris van Defensie

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft eiser, een ambtenaar, een verzoek ingediend om proceskostenveroordeling na een eerdere afwijzing van zijn verzoek om contractverlenging door de staatssecretaris van Defensie. Het verzoek om contractverlenging werd afgewezen op 21 april 2020, waarna eiser beroep instelde. Op 28 april 2021 werd eiser aangesteld in tijdelijke dienst per 1 januari 2022. Eiser trok zijn beroep in op 4 mei 2021 en verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde verweerder in de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen, maar verweerder maakte van deze gelegenheid geen gebruik. De rechtbank besloot zonder zitting uitspraak te doen op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank overwoog dat verweerder aan eiser was tegemoetgekomen, wat de reden was voor het intrekken van het beroep. De rechtbank stelde vast dat eiser proceskosten had gemaakt en dat verweerder het verzoek om kostenveroordeling niet had weersproken. Op basis van artikel 8:75 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelde de kosten voor rechtsbijstand vast op € 534,- en oordeelde dat het betaalde griffierecht van € 178,- door verweerder aan eiser moest worden vergoed, aangezien het beroep was ingetrokken omdat verweerder aan eiser was tegemoetgekomen.

De rechtbank besloot uiteindelijk om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-. Deze uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier A. Badermann, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2021. Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken verzet open bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6984
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 op het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde mr. C.E. Vianeke),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder(gemachtigde: majoor mr. F. Eleveld).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder eiseres verzoek om zijn contract te verlengen afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Bij besluit van 28 april 2021 is eiser aangesteld in tijdelijke dienst per 1 januari 2022.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft eiser het beroep ingetrokken en op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen, dat eiser om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat eiser proceskosten heeft gemaakt.
3. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb, voor zover hier van belang, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder het verzoek om een kostenveroordeling niet heeft weersproken. De rechtbank ziet gelet op het verzoek aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
5. Het in deze zaak betaalde griffierecht van € 178,- moet, nu het beroep wordt ingetrokken omdat verweerder aan eiser is tegemoet gekomen, op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiser worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet open bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij op grond van artikel 8:55, eerste lid van de Awb vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.