ECLI:NL:RBDHA:2021:6169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om proceskostenveroordeling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.A.M. van der Geld, had eerder een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Westland was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld, maar dit beroep op 8 juni 2021 ingetrokken. Eiseres verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek, maar de rechtbank heeft besloten geen zitting te houden.

De rechtbank overweegt dat eiseres haar beroep heeft ingetrokken omdat zij inmiddels over woonruimte beschikt. Verweerder heeft echter zijn standpunt niet herzien en blijft van mening dat het oorspronkelijke besluit op goede gronden is genomen. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een herziening van het standpunt van verweerder, maar van gewijzigde feiten en omstandigheden. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Awb, aangezien dit alleen van toepassing is als het bestuursorgaan erkent dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling af. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4564
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 op het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. L.A.M. van der Geld),
en

college van burgemeester en Wethouders van Westland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Bij fax van 8 juni 2021 heeft eiseres het beroep ingetrokken en op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft bij brief van 9 juni 2021 een reactie op het verzoek om proceskostenveroordeling gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Bij email van 3 juni 2021 heeft verweerder de rechtbank onder meer laten weten dat eiseres een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft getekend. Desgevraagd heeft eiseres laten weten het beroep in te trekken, onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres het beroep heeft ingetrokken omdat zij inmiddels beschikt over woonruimte.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012:BX1816) volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit niet heeft ingetrokken. Verweerder heeft in zijn reactie van 9 juni 2021 ook aangegeven nog steeds van mening te zijn dat het primaire besluit en het bestreden besluit op goede gronden zijn genomen. Dat eiseres een voorstel is gedaan voor een herstructureringsurgentie is gelegen in gewijzigde feiten en omstandigheden (eiseres woonden per 1 april 2020 in een herstructureringsgebied)
5. Nu verweerder het primaire standpunt niet heeft herzien, maar er sprake is van een nieuwe omstandigheid die dateert van na het primaire besluit, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van tegemoetkomen in vorenbedoelde zin.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet open bij de rechtbank.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij op grond van artikel 8:55, eerste lid van de Awb vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.