ECLI:NL:RBDHA:2021:6157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/2660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een Bulgaarse gemeenschapsonderdaan en haar minderjarige kinderen in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Bulgaarse gemeenschapsonderdaan, tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft op 30 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 9 maart 2020, waarin haar werd meegedeeld dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 26 maart 2021 gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 8 april 2010 in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven en dat zij van 2013 tot 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet heeft ontvangen. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan, zowel als economisch actieve als niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in haar bezwaar en dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft en dat haar minderjarige zoon ook geen verblijfsrecht heeft. De rechtbank heeft de persoonlijke situatie van eiseres meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat zij een onredelijke last voor de algemene middelen vormt. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2660
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]

V-nummer: [nummer]
eiseres,
mede namens haar minderjarige zoon
[naam 2](V-nummer [nummer 2]),
gemachtigde: mr. F.W. Verweij,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Eiseres heeft op 30 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 maart 2021. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Haar zoon, [naam 2] is geboren op [geboortedatum 2] en heeft eveneens de Bulgaarse nationaliteit. Eiseres heeft daarnaast nog twee minderjarige kinderen en een minderjarig pleegkind, die allen de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiseres staat sinds 8 april 2010 ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
2. Uit een melding van de gemeente Nieuwegein van 22 november 2018 is verweerder gebleken dat eiseres van 17 september 2013 tot 3 september 2018 en vanaf 4 oktober 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet heeft ontvangen. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan een onderzoek ingesteld om te beoordelen of eiseres rechtmatig verblijf in Nederland heeft als gemeenschapsonderdaan. Verweerder heeft eiseres bij brief van 17 december 2018 van dat onderzoek in kennis gesteld en daarbij om informatie gevraagd. Eiseres heeft op 20 december 2018 gereageerd.
3. Bij besluit van 2 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vb. Eiseres kan niet als economisch actieve en niet als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt en zij heeft evenmin op grond van een andere bepaling van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb rechtmatig verblijf gehad. Haar minderjarige zoon [naam 2] heeft een van eiseres afhankelijk verblijfsrecht en heeft om die reden ook geen rechtmatig verblijf. Verweerder heeft beiden aangezegd dat zij Nederland binnen vier weken moeten verlaten. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. In beroep stelt eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet op haar bezwaar heeft gehoord en dat mede als gevolg daarvan het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Eiseres voert aan dat zij in elk geval sinds de geboorte van haar oudste (pleeg)kind in 2004 in Nederland verblijft. Uit het overgelegde overzicht van vaccinaties van haar kinderen is op te maken dat zij in Nederland woonachtig was. Verweerder heeft dit ten onrechte afgedaan als momentopnamen.
Eiseres vindt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke situatie. Eiseres stelt dat zij haar kinderen vanaf hun geboorte heeft verzorgd en dat zij lange tijd geen beroep heeft gedaan op de algemene middelen. Zij is een alleenstaande moeder die de taal niet spreekt, niet beschikt over enige opleiding en analfabeet is. Zij kon een betaalde baan niet combineren met de zorg voor haar kinderen. Haar bijzondere situatie heeft ertoe geleid dat zij door de gemeente is vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Eiseres doet een beroep op het arrest Brey [1] in de zin dat daaruit volgt dat een beroep op bijstand door Unieburgers niet zonder meer betekent dat zij een onredelijke belasting vormen voor het sociale bijstandsstelsel van het gastland.
Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder de gevolgen van het bestreden besluit voor de kinderen van eiseres ten onrechte niet in zijn belangenafweging heeft betrokken. De kinderen zijn geboren en getogen in Nederland en zijn nooit in Bulgarije geweest. Ze zijn schoolgaand. Verweerder is zonder motivering afgeweken van zijn beleid in paragraaf B10/2.3 van de Vc dat het verblijfsrecht van een burger van de Unie met schoolgaande kinderen niet wordt beëindigd wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering op grond van de Participatiewet.
Ten slotte stelt eiseres dat verweerder handelt in strijd met artikel 7 van het Handvest [2] , dan wel artikel 8 van het EVRM. [3]
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht getoetst aan de voorwaarden voor verblijf zoals genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, in samenhang met artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarin is allereerst bepaald dat een gemeenschapsonderdaan langer dan drie maanden rechtmatig verblijf heeft, als economisch actieve gemeenschapsonderdaan indien hij werknemer of zelfstandige is of werkzoekende met een reële kans op werk. Daarnaast bestaat een verblijfsrecht als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan indien hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zichzelf en zijn gezin en over een toereikende ziektekostenverzekering. Voor beide gevallen geldt dat ook hun gezinsleden verblijfsrecht hebben. Daarnaast is er nog een verblijfsrecht in verband met het volgen van onderwijs.
6. Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet is aan te merken als economische actieve gemeenschapsonderdaan. Vaststaat dat verder eiseres voor haar levensonderhoud een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Hieruit heeft verweerder kunnen afleiden dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres evenmin voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Eiseres is geen familielid van een economisch (niet-)actieve gemeenschapsonderdaan en zij volgt geen onderwijs. Gezien de samenhang met het verblijfsrecht van eiseres, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de minderjarige zoon [naam 2] eveneens geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft.
7. Niet is niet gebleken dat eiseres eerder rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch actieve of economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Verweerder heeft in dat verband terecht vastgesteld dat eiseres haar gestelde feitelijke verblijf in Nederland vóór 8 april 2010 niet met stukken heeft weten aan te tonen. De overgelegde patiëntenkaart van eiseres is hiervoor onvoldoende en de vaccinatiegegevens van de kinderen zien niet op eiseres. Verweerder heeft verder onbetwist overwogen dat eiseres nooit in Nederland heeft gewerkt. Dat eiseres langere tijd geen beroep heeft gedaan op de bijstand, laat onverlet dat zij niet heeft aangetoond hoe zij vóór 17 september 2013 in haar levensonderhoud heeft voorzien.
8. Verweerder heeft op grond van de persoonlijke situatie van eiseres een belangenafweging gemaakt, met het oog op de vraag of eiseres uit Nederland kan worden verwijderd. Verweerder heeft daarbij de duur van het verblijf betrokken, alsmede de mate waarin eiseres een beroep heeft gedaan op de algemene middelen, de reden(en) hiervoor en de te verwachten noodzakelijke bijstand op korte termijn. De omstandigheid dat eiseres sinds ruim zes jaar een meer dan aanvullend beroep doet op de bijstand, heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen betrekken. Voor zover eiseres stelt dat zij vanwege haar persoonlijke situatie feitelijk niet in staat is (geweest) om werk te verrichten, heeft zij dat niet weten te onderbouwen. Eiseres heeft in dit verband alleen een brief van de gemeente (Werk en Inkomen Lekstroom) overgelegd waaruit blijkt dat zij tussen 5 december 2018 en 1 januari 2020 was ontheven van de sollicitatieplicht. Verweerder heeft verder overwogen dat eiseres niet solliciteert naar werk en acht het dan ook terecht voorzienbaar dat eiseres een beroep op de bijstand blijft doen.
9. Daarnaast heeft verweerder de leeftijd van eiseres en haar gezinssituatie meegewogen. Verweerder heeft daarbij kunnen stellen dat de band van eiseres met Nederland, gelet op haar leeftijd en de aan te nemen duur van het verblijf in Nederland, minder groot is dan haar band met Bulgarije. Verweerder is er terecht van uit gegaan dat de minderjarige kinderen van eiseres zich in beginsel met eiseres in Bulgarije (of een andere lidstaat) kunnen vestigen. Voor zover eiseres meent dat dat niet van haar kinderen kan worden verlangd, heeft zij dat niet met concrete informatie aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat de kinderen niet bekend zijn met de taal en de cultuur van Bulgarije is hiervoor niet voldoende. Er was voor verweerder dan ook geen reden om hier verder onderzoek naar te doen of om het bestreden besluit nader te motiveren. Het beroep van eiseres op paragraaf B10/3.2 van de Vreemdelingencirculaire faalt, omdat in dit geval geen sprake is van het beëindigen van het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan.
10. Eiseres heeft eerst ter zitting nog opgemerkt dat de IND al sinds jaren heeft geweten van haar situatie en dat een medewerker van de IND haar in 2011 zou hebben gezegd dat zij in Nederland mag wonen zonder verblijfsvergunning. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat iedere onderbouwing hiervoor ontbreekt.
11. De persoonlijke situatie van eiseres in aanmerking genomen, heeft verweerder kunnen concluderen dat eiseres een onredelijke last voor de algemene middelen vormt, zodat van haar en haar minderjarige zoon [naam 2] gevraagd kon worden uit Nederland te vertrekken.
12. Het bestreden besluit ziet op de vraag naar het bestaan van een verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan. Toetsing aan artikel 8 van het EVRM is niet aan de orde, omdat dat niet kan leiden tot de afgifte van een EU-verblijfsdocument. Nu niet is gebleken van verblijfsaanspraken op grond van het gemeenschapsrecht, slaagt het beroep van eiseres op het Handvest evenmin.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.HvJEU 19 september 2013, ECLI:EU:C:2013:565
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden