ECLI:NL:RBDHA:2021:6156
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en wijziging beperking na beëindiging relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Mongoolse nationaliteit bezittende man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser, die eerder was verleend onder de beperking van verblijf als familie- of gezinslid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die geldig was tot 27 april 2023, maar zijn relatie met de oorspronkelijke partner was beëindigd. Eiser heeft een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar verblijf als familie- of gezinslid bij een nieuwe partner. De staatssecretaris heeft de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 10 oktober 2019 doorgevoerd, wat heeft geleid tot een periode van illegaal verblijf voor de eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de bezwaren van de eiser niet goed heeft beoordeeld en dat eiser ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van de eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.068,-, en moet het griffierecht van € 178,- worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.