ECLI:NL:RBDHA:2021:6128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/4028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dakterras en hekvervanging in strijd met bestemmingsplan?

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een dakterras en het vervangen en verplaatsen van een hek. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 8 november 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend. Eiser betoogde dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en in strijd was met het bestemmingsplan "Scheveningen-Dorp". De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich bij de verlening van de vergunning heeft gebaseerd op een positief advies van de welstandscommissie, dat na eerdere negatieve adviezen was gegeven. De rechtbank oordeelde dat het college dit advies terecht heeft overgenomen, omdat er geen gebreken aan het advies waren aangetoond door eiser. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd met welke bepalingen van het bestemmingsplan het bouwplan in strijd zou zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van strijd met het Bouwbesluit, de Bouwverordening of het bestemmingsplan, en dat het college verplicht was de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Veldman).

Procesverloop

In het besluit van 8 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een dakterras en het vervangen en het verplaatsen van het hek ten behoeve van de woning [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning).
In het besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 7 augustus 2019 heeft verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen voor het aanleggen van een dakterras ten behoeve van de woning en het vervangen van het daarbij behorende ijzeren hek door een houten hek, dat tevens zal worden verplaatst. Nadat de Welstands- en Monumentencommissie (de welstandscommissie) eerst twee negatieve adviezen heeft gegeven en na een laatste wijziging van het bouwplan op 9 oktober 2019 een positief advies heeft gegeven, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat de aanvraag niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Scheveningen-Dorp” (het bestemmingsplan). Voorts voldoet het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand, zoals volgt uit het laatste advies van de welstandscommissie. Verweerder mocht dit advies overnemen. Tot slot is er geen strijd met het Bouwbesluit of de Bouwverordening. Wat betreft de bezwaren van eiser dat het bouwwerk zonder omgevingsvergunning is gebouwd, overweegt verweerder dat het bouwwerk met verlening van de omgevingsvergunning niet langer in strijd is met de wet. Dat het bouwwerk een inbreuk op de privacy van eiser maakt en dit een privaatrechtelijke belemmering vormt, komt volgens verweerder slechts aan bod indien het bouwplan niet past binnen het bestemmingsplan. Nu het bouwplan past binnen het bestemmingsplan vormen deze aspecten geen toetsingsgronden.
3. Eiser voert aan dat het bouwplan om hem genoemde redenen niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Als gevolg hiervan is sprake van strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft ontoereikend gemotiveerd dat het bouwplan wel in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De vraag of een bouwplan in een bestemmingsplan past dient in brede zin te worden beoordeeld, niet op stringente wijze. Bovendien is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering, waaraan doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. Het bouwplan is in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Deze in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden.
4.2.
Eiser betoogt dat het bouwplan niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Op 9 oktober 2019 heeft de welstandscommissie een positief advies gegeven.
4.3.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook geldt een (verzwaarde) motiveringsplicht indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [1]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich bij het bestreden besluit heeft mogen baseren op het advies van de welstandscommissie van 9 oktober 2019. Niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie van 9 oktober 2019 gebreken vertoont. Daarnaast heeft eiser geen deskundig tegenadvies overgelegd. Eiser heeft slechts zijn eigen mening over het bouwplan naar voren gebracht en gesteld dat het beschermd stadsgezicht door het bouwplan in het gedrang komt. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder zich bij het bestreden besluit niet op het genoemde welstandsadvies mocht baseren. Dat de welstandscommissie eerst twee negatieve adviezen heeft gegeven, alvorens het op grond van het gewijzigd bouwplan een positief advies heeft gegeven, maakt dat niet anders. Hetgeen eiser over de welstandsaspecten heeft aangevoerd, slaagt aldus niet. Verweerder heeft zich daarom, onder verwijzing naar het laatste, positieve, welstandsadvies, terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en weigeringsgrond d zich niet voordoet.
4.5.
Eiser heeft voorts slechts gesteld dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan, maar heeft niet onderbouwd met welke bepalingen van het bestemmingsplan het bouwplan in strijd is. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond om tot het oordeel te komen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat weigeringsgrond c zich ook niet voordoet.
4.6.
Nu evenmin is gebleken van strijd met het Bouwbesluit 2012 of de Bouwverordening (weigeringsgronden a en b), was verweerder, gelet op het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 2.10 van de Wabo, verplicht om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
4.7.
Gelet op dit limitatief-imperatieve stelsel van weigeringsgronden bestond voor verweerder niet de ruimte om een belangenafweging te maken. Verweerder is bij zijn beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning terecht ook niet toegekomen aan een beoordeling van de vraag of op grond van artikel 5:50 van het BW sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Dit aspect valt immers niet onder de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo. Het bestreden besluit is aldus zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd.
5. Voor zover eiser stelt dat de vergunningshouders de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen, kan de bestuursrechter daarover – wat daar verder ook van zij – geen uitspraak doen. De bestuursrechter toetst in dit geval slechts de bestuursrechtelijke besluitvorming van verweerder. Wat eiser aanvoert betreft een geschil tussen eiser en de vergunninghouders, hetgeen een privaatrechtelijke kwestie betreft, waarvoor eiser zich tot de civiele rechter kan wenden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3043.