ECLI:NL:RBDHA:2021:6124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
C/09/593751 / HA RK 20-256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap en ouderschap van een minderjarige in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een moeder, die als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, [voornaam minderjarige], de Nederlandse nationaliteit voor haar dochter wilde vaststellen. De moeder stelde dat haar dochter vanaf de geboorte de Nederlandse nationaliteit had verkregen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de dochter niet voldeed aan de voorwaarden van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) omdat er geen verzoek tot medenaturalisatie was ingediend en zij niet was opgenomen in het naturalisatiebesluit van de moeder. De rechtbank overwoog dat de RWN limitatieve gronden voor verkrijging van het Nederlanderschap bevat en dat de dochter, geboren op [geboortedatum 1] 2003, niet op een andere manier het Nederlanderschap had verkregen. De moeder had ook een subsidiair verzoek ingediend tot vaststelling van het ouderschap, maar de rechtbank wees dit verzoek af, aangezien de moeder al van rechtswege de moeder van de minderjarige was. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken van de moeder werden afgewezen, en dat de dochter geen recht had op de Nederlandse nationaliteit op basis van de ingediende verzoeken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-256
Zaaknummer: C/09/593751
Datum beschikking: 15 juni 2021

Beschikking op het op 29 mei 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

verzoekster,
als wettelijk vertegenwoordiger van:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats 1] (hierna: [voornaam minderjarige] ),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.G. Groen te Den Haag.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger] ,

[Y] ,

de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
  • de brief van de IND van 18 juni 2020;
  • de brief van 17 augustus 2020 met bijlagen van de zijde van verzoekster;
  • de brief van de IND van 9 november 2020;
  • de brief van 23 december 2020 van de zijde van verzoekster;
  • het e-mailbericht van 19 januari 2021 van de IND;
  • de brief van 28 januari 2021 van verzoekster.
Bij e-mailbericht van 19 januari 2021 heeft de IND verzocht om de zaak zo mogelijk op de stukken af te doen. Bij brief van 28 januari 2021 heeft verzoekster laten weten dat de rechtbank zonder voorafgaande zitting uitspraak kan doen. De rechtbank heeft, gelet op deze berichten, geen mondelinge behandeling bepaald.
De officier van justitie is bij brief van 11 maart 2021 in de gelegenheid gesteld te concluderen. De officier van justitie heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij advertentie in de Staatscourant van [datum 1] 2021 is de vader opgeroepen om op [datum 2] 2021 om [tijdstip] uur te verschijnen teneinde te worden gehoord op het verzoek. De vader is niet verschenen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens op de stukken afgedaan.

FeitenFamilierechtelijk

  • Verzoekster is geboren op [geboortedatum 2] 1982 te [geboorteplaats 2] , China.
  • De vader is op [geboortedatum 3] 1973 te [geboorteplaats 3] , Iran geboren.
  • Verzoekster en de vader zijn samen de ouders van:
  • [voornaam minderjarige] is voor haar geboorte, op [datum 3] 2003, door de vader erkend. Op de erkenning is het Nederlandse recht toegepast.
  • Verzoekster is op [datum huwelijk] 2007 te [plaats huwelijk] , België, gehuwd met de man.
  • Verzoekster heeft al jaren geen contact meer met de vader en weet niet waar hij verblijft.
Nationaliteitsrechtelijk
  • De nationaliteit van de man is onbekend. Waarschijnlijk heeft hij de Iraanse nationaliteit.
  • Op 16 december 2002 heeft verzoekster een verzoek tot naturalisatie ingediend voor haarzelf en voor [voornaam] . Op het moment van indiening van dit verzoek had verzoekster een onbekende nationaliteit.
  • Bij Koninklijk Besluit van [datum 4] 2004 hebben verzoekster en [voornaam] de Nederlandse nationaliteit verkregen door naturalisatie.
  • Op [datum 5] 2007 is er door de Nederlandse Ambassade te Brussel een paspoort op naam van [voornaam minderjarige] afgegeven, met een geldigheidsduur van vijf jaar.
  • Verzoekster heeft met haar kinderen van 2007 tot 2011 in China gewoond.
  • Vanaf 2011 hebben verzoekster en haar kinderen in Canada gewoond.
  • In 2019 is verzoekster samen met haar kinderen teruggekeerd naar Nederland.
  • Aan verzoekster is op 3 september 2019 laatstelijk een Nederlands paspoort verstrekt met een geldigheidsduur van tien jaar.
  • Bij besluit van 17 september 2020 is een aanvraag om een verblijfsvergunning voor [voornaam minderjarige] (opnieuw) afgewezen.

Het verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt ertoe:
primair:
vast te stellen dat [voornaam minderjarige] vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft, met uitvoerbaarverklaring van de beschikking;
subsidiair:
het ouderschap (i.c. het moederschap) van verzoekster over [voornaam minderjarige] vast te stellen;
meer subsidiair:
een onderzoek van het DNA van verzoekster en [voornaam minderjarige] te gelasten, waarbij een door de rechtbank benoemde deskundige binnen drie maanden na de beschikking een conclusie aan het DNA zal verbinden, waarbij de kosten van het DNA-onderzoek voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komen, met bepaling dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zendt, waarna het ouderschap van de moeder wordt vastgesteld en de ambtenaar vervolgens het ouderschap aan de daarvoor in aanmerking komende akte toevoegt;
nog meer subsidiair:
een bijzondere curator over [voornaam minderjarige] te benoemen.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Beoordeling

Verzoekster voert het volgende aan ter onderbouwing van haar verzoeken. Verzoekster heeft op 16 december 2002 een verzoek ingediend tot naturalisatie. Ten tijde van de indiening van dit verzoek was zij nog niet in verwachting van [voornaam minderjarige] . Tijdens de naturalisatieprocedure, voordat er definitief op het verzoek was beslist, is [voornaam minderjarige] geboren. [voornaam minderjarige] heeft na de naturalisatie van verzoekster ook een Nederlands paspoort gekregen. Toen verzoekster dit paspoort in 2019 wilde verlengen, bleek [voornaam minderjarige] volgens de Staat niet langer de Nederlandse nationaliteit te bezitten en heeft zij geen nieuw paspoort gekregen. Dat heeft tot gevolg dat [voornaam minderjarige] nu staatloos zou zijn.
Volgens verzoekster zit er een lacune in de naturalisatieprocedure ten aanzien van kinderen die tijdens die procedure geboren worden. [voornaam minderjarige] kon niet delen in de aanvraag omdat zij op dat moment nog niet was verwekt. Zij mag echter niet gediscrimineerd worden ten opzichte van haar zus, die al wel was geboren en voor wie een aanvraag ingediend was. Voor zover de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) niet wordt aangevuld voor tijdens de naturalisatieprocedure geboren kinderen, meent verzoekster dat haar moederschap ten aanzien van [voornaam minderjarige] gerechtelijk moet worden vastgesteld zodat [voornaam minderjarige] alsnog de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
Verzoekster beroept zich op het verschil tussen moederschap en ouderschap en stelt dat [voornaam minderjarige] als ongeboren kind onlosmakelijk deel uitmaakte van de moeder en als zodanig de Nederlandse nationaliteit mede heeft verkregen.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek. Omdat [voornaam minderjarige] op [geboortedatum 1] 2003 is geboren, is op haar de RWN van toepassing die in werking trad op 1 april 2003. Daaruit volgt dat een kind in de naturalisatie van een ouder deelt als er een verzoek ten aanzien van dat kind is gedaan en hier een positief besluit op is genomen. Uit het dossier blijkt dat er ten aanzien van [voornaam minderjarige] geen verzoek tot medenaturalisatie is gedaan en zij is niet opgenomen in het naturalisatiebesluit van verzoekster. Dat betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 11 lid 1 RWN, zodat [voornaam minderjarige] niet heeft gedeeld in de naturalisatie. [voornaam minderjarige] heeft evenmin op andere wijze het Nederlanderschap verkregen op grond van de RWN. Het beroep van verzoekster op het Staatloosheidsverdrag en het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (hierna: EVN) kan niet leiden tot verkrijging van het Nederlanderschap. De gronden voor verkrijging van het Nederlanderschap zijn limitatief opgesomd in de RWN.
Volgens de IND is er geen sprake van discriminatie tussen ongeboren en geboren kinderen. Een ongeboren kind is immers nog geen persoon met een identiteit voor wie een naturalisatieverzoek kan worden ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststelling van het Nederlanderschap
In geschil is of [voornaam minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Uitgangspunt is dat het Nederlanderschap op limitatieve gronden wordt verkregen. Deze gronden staan vermeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Nu [voornaam minderjarige] is geboren op [geboortedatum 1] 2003, is op het door verzoekster ingediende verzoek de herziene RWN van toepassing, die in werking trad op 1 april 2003. In deze wet zijn geen overgangsbepalingen opgenomen.
Ingevolge artikel 3, lid 1 RWN, is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is. In het geval van [voornaam minderjarige] was de moeder nog geen Nederlandse op het moment van de geboorte van [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] heeft het Nederlanderschap derhalve niet op deze grond verkregen.
Volgens de RWN komt een eventuele mede-naturalisatie van minderjarige kinderen alleen tot stand als daarvoor een verzoek is gedaan en een besluit is genomen. Immers, volgens artikel 11 lid 1 RWN deelt een niet-Nederlands kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend in die verlening, indien dit in het besluit uitdrukkelijk is bepaald. Het verzoek tot medeverlening dient bij het verzoek tot verlening te worden ingediend. Volgens artikel 11 lid 2 RWN wordt een dergelijk verzoek ingewilligd indien het kind sinds het tijdstip van het verzoek toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft op Nederlands grondgebied.
Verzoekster heeft bij haar aanvraag tot naturalisatie geen verzoek tot medeverlening voor [voornaam minderjarige] ingediend en [voornaam minderjarige] is ook niet in het naturalisatiebesluit van verzoekster opgenomen. De rechtbank stelt vast dat niet aan de voorwaarden van artikel 11 RWN is voldaan, zodat [voornaam minderjarige] niet heeft gedeeld in de naturalisatie van verzoekster.
Niet is gesteld of gebleken dat [voornaam minderjarige] op enig moment op een andere grond het Nederlanderschap heeft verkregen. Ook het gegeven dat zij een Nederlands paspoort verstrekt heeft gekregen maakt dit niet anders, nu het verkrijgen van een paspoort op zichzelf geen grond vormt voor verkrijging van het Nederlanderschap. Dit betekent dat [voornaam minderjarige] het Nederlanderschap nooit heeft verkregen, zodat zij het ook niet heeft verloren. Of [voornaam minderjarige] in het bezit is van enige andere nationaliteit is, is een vraag die buiten het bestek van deze procedure ligt.
Een beroep op de door verzoekster genoemde verdragen, waaronder het Verdrag van New York, het Staatloosheidsverdrag, het EVN, het EVRM en het IVRK kan haar niet baten. Aan de genoemde verdragen kunnen geen rechtstreekse individuele rechten worden ontleend en evenmin staan daarin gronden vermeld op basis waarvan aan [voornaam minderjarige] het Nederlanderschap kan worden verleend. Daar komt bij dat de rechtbank in deze procedure slechts kan vaststellen of iemand wel of geen Nederlander is, maar het Nederlanderschap niet kan verlenen.
Het primaire verzoek zal worden afgewezen.
Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap
Uit artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat in het onderliggende geval Nederlands recht van toepassing is op de vraag of [voornaam minderjarige] door geboorte in familierechtelijke betrekkingen is komen te staan tot verzoekster.
Het ouderschap van verzoekster volgt in dit geval uit artikel 1:198 lid 1 onder a BW, namelijk dat verzoekster degene is uit wie [voornaam minderjarige] is geboren. Voor vaststelling van het moederschap van verzoekster is dan ook geen aanleiding omdat verzoekster al van rechtswege de moeder van [voornaam minderjarige] is.
Daar komt bij dat de vaststelling van het moederschap als bedoeld in artikel 1:207 BW ziet op een andere moeder dan de geboortemoeder. Immers in dat artikel is bepaald dat het ouderschap kan worden vastgesteld van de verwekker, dan wel van degene die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. De vaststelling van het ouderschap is derhalve slechts mogelijk voor de zogenaamde duo-moeder en niet voor de geboortemoeder.
Het subsidiaire verzoek tot vaststelling van het ouderschap van verzoekster zal dan ook als niet op de wet gegrond worden afgewezen.
De meer subsidiaire verzoeken
Verzoekster heeft meer subsidiair verzocht om een DNA-onderzoek te gelasten van het DNA van verzoekster en [voornaam minderjarige] of een bijzondere curator te benoemen ten aanzien van [voornaam minderjarige] .
Deze verzoeken behoeven geen verdere bespreking meer omdat verzoekster al de juridische moeder is van [voornaam minderjarige] , zoals hierboven is overwogen. De rechtbank zal deze meer subsidiaire verzoeken dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, O.F. Bouwman, en J.C. Sluymer, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.