ECLI:NL:RBDHA:2021:611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
C/09/605375 / KG RK 21-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot verspreiding van seksuele filmpjes

Op 25 januari 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Weisfelt, had de wraking aangevraagd van mr. A.J. Japenga, de rechter in een strafzaak waarin verzoeker wordt beschuldigd van het zonder toestemming verspreiden van filmpjes met seksuele handelingen. Tijdens de zitting had verzoeker opgemerkt dat de aangeefster niet helemaal in orde was, waarop de rechter aangaf dat het niet over haar persoon zou gaan, maar over verzoeker. De raadsman maakte bezwaar tegen deze opmerking, omdat hij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster wilde bespreken. De politierechter stelde dat het ter zitting om waarheidsvinding ging en dat de verklaring van de aangeefster mogelijk ter sprake zou komen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter hiermee niet de schijn van partijdigheid had gewekt.

Daarnaast maakte de raadsman bezwaar tegen een vraag van de rechter aan verzoeker over wie de filmpjes aan de aangeefster's vrienden en familie zou hebben verspreid. De raadsman stelde dat de rechter hiermee al bezig was met kwalificeren. De wrakingskamer oordeelde dat de politierechter de vraag had gesteld in het kader van de ondervraging van de verdachte en dat verzoeker de gelegenheid had gekregen om te reageren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/1
zaak- /rekestnummer: C/09/605375 / KG RK 21-12
Beslissing van 25 januari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. H. Weisfelt te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. A.J. Japenga,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- mr. I. Doves, officier van justitie;
- [belanghebbende] , benadeelde partij in de strafzaak, bijgestaan door mr. L.A. Korfker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 24 december 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 januari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Weisfelt en mr. J.M. Lintz, advocaat te Den Haag, die namens mr. Weisfelt en verzoeker het woord heeft gevoerd;
- de belanghebbende [belanghebbende] , bijgestaan door mr. L.A. Korfker.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 09/857272-20 tegen verzoeker als verdachte. Hem wordt (onder meer) verweten dat hij filmpjes waarop seksuele handelingen met de belanghebbende te zien zijn, zonder toestemming heeft verspreid. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat belanghebbende zelf de filmpjes heeft verspreid.
2.2.
Verzoeker heeft, zo blijkt uit het proces-verbaal, en uit de ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
1. Tijdens de ondervraging door de rechter verklaarde verzoeker dat de filmpjes met wederzijdse toestemming (de wrakingskamer begrijpt: van aangeefster en verdachte) waren gemaakt en dat ‘zij niet helemaal in orde was’, waarop de rechter aangaf dat er ter zitting niet over de persoon van aangeefster zou worden gesproken, omdat verzoeker degene was die terechtstond. De raadsman maakte hier bezwaar tegen, omdat hij een betoog wilde houden over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en in dat kader de aangeefster wel betrokken zou worden in de zaak. Hierop heeft de rechter medegedeeld dat het ter zitting om waarheidsvinding gaat en de verklaring van aangeefster in dat verband mogelijk wel ter sprake zou komen.
2. Tijdens de ondervraging heeft de rechter verzoeker gevraagd wie de filmpjes, waarop, in de bewoordingen van de rechter, de aangeefster op een ‘akelige/vervelende’ manier te zien was, aan haar familieleden en vrienden zou kunnen hebben verstuurd. De raadsman maakte tegen deze vraag bezwaar, omdat door te zeggen dat aangeefster op een vervelende manier te zien is, de rechter al bezig is met kwalificeren en aangeefster als slachtoffer erkende.
Deze twee opmerkingen op zichzelf genomen, maar ook in samenhang bezien hebben volgens verzoeker op zijn minst de schijn van partijdigheid gewekt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De raadsman heeft verzocht om de geluidsopname die volgens hem van de zitting gemaakt is, te beluisteren. De wrakingskamer overweegt dat hij op basis van de stukken in het procesdossier niet kan vaststellen dat een dergelijke geluidsopname is gemaakt. Indien en voor zover echter deze opname zou zijn gemaakt, is dit slechts gebeurd als persoonlijk hulpmiddel voor de griffier om het proces-verbaal op te maken. Deze opname maakt geen deel uit van het procesdossier. Het door de politierechter van de zitting opgemaakte proces-verbaal, waarin de gang van zaken tijdens de zitting is beschreven, is uitgangspunt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen namens de benadeelde partij ter zitting van de wrakingskamer over het verloop van de zitting is verklaard, ook geen aanleiding om aan de juistheid van het opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. Het verzoek van de raadsman wordt dus afgewezen.
3.3.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat in een strafzaak de verdachte centraal staat en niet de persoon van de aangever. De waarachtigheid van de verklaring van de aangeefster en haar gedragingen kunnen wel worden besproken. In het geval van een ontkennende verdachte, zoals in het geval van verzoeker, pleegt dat doorgaans ook te gebeuren. In lijn hiermee heeft de politierechter ter zitting meegedeeld dat er vandaag niet over de persoon van de aangeefster zal worden gesproken en het de verdachte is die vandaag terecht staat. Toen hiertegen door de raadsman bezwaar is gemaakt en hij heeft toegelicht dat er vandaag wel over aangeefster zal worden gesproken in het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, heeft de politierechter meegedeeld dat het ter zitting om waarheidsvinding gaat en dat de verklaring van aangeefster in dát verband mogelijk ter sprake zal komen. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter hiermee niet de schijn van partijdigheid gewekt, maar gehandeld zoals van een strafrechter mag worden verwacht.
3.4.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer het volgende. Uit het proces-verbaal volgt het volgende. De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de vraag van de rechter aan verzoeker wie de filmpjes, waarop de aangeefster volgens de rechter op een akelige/vervelende manier is te zien, aan haar familieleden en vrienden zou kunnen hebben verspreid. De raadsman heeft toegelicht dat hij enkele filmpjes heeft gezien en de politierechter niet, en dat op de filmpjes twee mensen te zien zijn die geile seks hebben met elkaar. De politierechter is, door te zeggen dat de aangeefster op een vervelende manier te zien is, volgens de raadsman bezig met kwalificeren. De politierechter heeft hierop medegedeeld dat zij door interruptie van de raadsman, geen gelegenheid heeft gekregen haar vraag aan de verdachte af te maken, met name de mededeling dat het, gelet op de aard van de beelden, niet erg waarschijnlijk is dat de filmpjes bestemd zouden zijn om derden onder ogen te komen. Hierop heeft de raadsman de politierechter gewraakt.
3.5.
Uit deze gang van zaken volgt dat de politierechter de door de verzoeker gewraakte vraag heeft gesteld in de fase van de ondervraging van verdachte over de feiten, nog vrij aan het begin van de behandeling ter zitting. Verzoeker heeft de gelegenheid gekregen om op deze vraag te reageren. De raadsman heeft het antwoord van verzoeker niet afgewacht, maar is met de politierechter de discussie over de vraagstelling aangegaan. De wrakingskamer is van oordeel dat de politierechter door het stellen van deze vraag op deze manier aan verzoeker niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De ondervraging ter zitting was nog niet afgerond. De politierechter heeft niet meer gedaan dan gegeven de beelden en de aangifte uit het dossier te vragen naar de zienswijze van verzoeker over wie de beelden zou hebben kunnen verspreid. Daar komt de door de politierechter gegeven toevoeging, de mededeling dat het, ‘gelet op de aard van de beelden, niet erg waarschijnlijk is dat de filmpjes bestemd zouden zijn om derden onder ogen te komen’, bij. Zij heeft vragen gesteld over de door de raadsman ten behoeve van de verdachte bepleite mogelijkheid dat niet hij maar aangeefster zelf deze filmpjes heeft verspreid of doen verspreiden, maar daarmee deze mogelijkheid niet uitgesloten. In die context kan niet worden geoordeeld dat de politierechter de schijn heeft gewekt haar oordeel al te hebben gevormd.
3.6.
Dit betekent dat noch de eerste wrakingsgrond, noch de tweede wrakingsgrond grond voor wraking vormt, ook niet als deze gronden in onderling verband en samenhang worden bezien. Het verzoek tot wraking wordt dus afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. H. Weisfelt;
• de belanghebbenden;
• de rechter;
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Kramer, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Haalem en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.