ECLI:NL:RBDHA:2021:6096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
C/09/611186 / FA RK 21-2866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en de pleegmoeder te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de pleegouders wonen en dat hun toekomstperspectief bij hen ligt. De vader heeft aangegeven dat hij het verzoek begrijpt in het belang van de kinderen, maar heeft ook zijn zorgen geuit over het contact met hen.

De rechtbank heeft overwogen dat het gezag van de vader kan worden beëindigd op grond van artikel 1:266 BW, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de pleegouders en dat de pleegmoeder een stabiele factor is in het leven van de kinderen. Daarom heeft de rechtbank besloten om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en de pleegmoeder te benoemen tot voogdes.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 10 juni 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/611186 / FA RK 21-2866
Datum uitspraak: 27 mei 2021

Beschikking van de Enkelvoudige Kamer

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

in de zaak naar aanleiding van het op 23 april 2021 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2005 te [geboorteplaats 2] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
    hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,hierna te noemen: de vader,wonende te [woonplaats]

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

[pleegmoeder] ,hierna te noemen: de pleegmoeder,

en

[pleegvader] de pleegvader,hierna tezamen te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 27 mei 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek van de gecertificeerde instelling met zaaknummer C/09/609938 / JE RK 21-752. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader
  • de pleegouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voorafgaand aan de zitting op 27 mei 2021 apart in raadkamer gehoord.

Feiten

  • De moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is [de vrouw]
  • Bij beschikking van 2 november 2016 is het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en is de vader alleen belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een netwerkpleeggezin, bij voornoemde pleegouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 juni 2020 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 10 juni 2020 tot 10 juni 2021 en voor dezelfde duur een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en de pleegmoeder te benoemen tot voogdes over hen.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders ligt. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling wordt niet meer gewerkt aan terugplaatsing bij de vader. Daarom is het van belang dat de juridische situatie aansluit bij de feitelijke situatie en dat de kinderen duidelijkheid krijgen over waar en bij wie zij zullen opgroeien. De vader komt bovendien niet toe aan de uitoefening van zijn gezag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op dit moment beperkt contact met de vader, omdat zij daar niet of nauwelijks voor open staan. Buiten deze verstoorde onderlinge verhouding zijn er geen zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen in het pleeggezin. Om die reden wordt verzocht om de pleegmoeder, [pleegmoeder] die met haar partner de dagelijkse zorg en opvoeding van de kinderen draagt, te benoemen tot voogd. De Raad vindt wel dat nog binnen het kader van de ondertoezichtstelling zicht dient te worden gehouden op de kinderen en het contact met de vader.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad ten aanzien van het gezag van de vader. Bij toewijzing van dit verzoek ziet de gecertificeerde instelling dan geen belang bij behandeling en beoordeling van hun verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Zij zouden dat verzoek dan intrekken.
De vader heeft verklaard dat hij het verzoek naar de huidige omstandigheden begrijpt in het belang van de kinderen. Hij hoopt dat zijn band met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de loop der tijd kan herstellen. Eerder heeft hij daarbij geen steun ervaren van de pleegouders, zijnde familie van de moeder. Gezien het jarenlange loyaliteitsconflict wil hij liever niet dat de voogdij over de kinderen bij familieleden komt te liggen.
De pleegouders hebben ingestemd met het verzochte en de pleegmoeder heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. Zij hebben tevens verklaard het contact tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de vader niet tegen te houden. Zij vinden het belangrijk dat de kinderen contact kunnen hebben met beide ouders.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a.) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is namelijk gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al geruime tijd bij de pleegouders wonen en daar ook zullen opgroeien. Hun toekomstperspectief ligt bij de pleegouders en niet meer bij de vader. Er wordt ook al geruime tijd niet meer gewerkt aan thuisplaatsing en de aanvaardbare termijn is verstreken.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een voorziening in het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het de voorkeur heeft om de voogdij te beleggen bij degene die feitelijk de dagelijkse zorg en opvoeding van de kinderen draagt, tenzij er contra-indicaties zijn. En in dit geval zijn er geen zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders, of specifiek de pleegmoeder. De rechtbank begrijpt en heeft oog voor de vrees van de vader dat zijn contact met de kinderen niet verbetert als er geen onafhankelijke partij meer betrokken is. Echter overweegt de rechtbank – evenals de Raad – dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een leeftijd hebben bereikt waarop zij zelfstandig keuzes maken, waar de voogd geen verandering in zal brengen. De rechtbank gaat er bovendien vanuit, zoals ter zitting is verklaard, dat de pleegouders het belang van contactherstel onderschrijven en er niet aan in de weg zullen staan. Ook zullen zij nog worden begeleid door pleegzorgwerkers die het contact met de vader bespreekbaar zullen blijven maken, zodat er hopelijk uiteindelijk contactherstel kan plaatsvinden als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar aan toe zijn. Nu de pleegmoeder een stabiele factor is gebleken in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , vindt de rechtbank het passend en in het belang van de kinderen dat zij met de pleegoudervoogdij wordt belast.
De pleegmoeder heeft zich zowel schriftelijk als ter zitting bereid verklaard de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:
- [de man] geboren op [geboortedag 3] 1973 te [geboorteplaats 3]
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1]
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2005 te [geboorteplaats 2] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
- [pleegmoeder] geboren op [geboortedag 4] 1950 te [geboorteplaats 5] ,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2021 door mr. S.M. Borkent, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.