In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en de pleegmoeder te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de pleegouders wonen en dat hun toekomstperspectief bij hen ligt. De vader heeft aangegeven dat hij het verzoek begrijpt in het belang van de kinderen, maar heeft ook zijn zorgen geuit over het contact met hen.
De rechtbank heeft overwogen dat het gezag van de vader kan worden beëindigd op grond van artikel 1:266 BW, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de pleegouders en dat de pleegmoeder een stabiele factor is in het leven van de kinderen. Daarom heeft de rechtbank besloten om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en de pleegmoeder te benoemen tot voogdes.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 10 juni 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.