ECLI:NL:RBDHA:2021:6086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
C/09/613114 / KG RK 21-667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure met journalist als verzoeker

Op 15 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich als journalist beschouwt. De verzoeker heeft de wraking ingediend tegen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, de rechter in een aanhangige civiele procedure. De verzoeker stelt dat de rechter hem niet als journalist erkent en dat er een familierelatie bestaat tussen de rechter en bepaalde betrokkenen in de zaak. Daarnaast beweert hij dat de rechter voorheen kinderrechter is geweest en dat dit zijn onpartijdigheid in gevaar brengt.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelt dat de verzoeker niet voldoende concrete feiten heeft aangedragen die wijzen op een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om dit vermoeden te doorbreken. De verzoeker heeft geen nieuwe feiten gepresenteerd die zijn vrees voor partijdigheid zouden onderbouwen.

De wrakingskamer heeft ook vastgesteld dat het wrakingsverzoek lijkt te zijn ingediend met het doel om de procedure te vertragen, wat wordt beschouwd als misbruik van het wrakingsinstrument. De kamer heeft daarom besloten dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/42
zaak-/rekestnummer: C/09/613114 / KG RK 21-667
Beslissing van 15 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J. Hoekstra-van Vliet,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
  • [belanghebbende 1] , hierna: [belanghebbende 1] ;
  • [belanghebbende 2] , hierna: [belanghebbende 2] ;
  • Gemeente Bodegraven-Reeuwijk, hierna: de gemeente, advocaat mr. C.A.H. van de Sanden;
  • [belanghebbende 4] , hierna: [belanghebbende 4] , advocaat mr. C.A.H. van de Sanden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 7 juni 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2021;
- de schriftelijke reactie van de gemeente en [belanghebbende 4] van 10 juni 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 14 juni 2021 zijn verschenen:
- verzoeker (via een videoverbinding en later via een telefonische verbinding);
- de rechter;
- [belanghebbende 1] (via een videoverbinding);
- de advocaat van de Gemeente en [belanghebbende 4] .
1.3.
[belanghebbende 2] heeft aangegeven digitaal aanwezig te willen zijn ter zitting. Dit was niet mogelijk omdat op het tijdstip van de zitting geen videoruimte beschikbaar was in de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Hij heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid om – met gebruikmaking van transport vanuit de penitentiaire inrichting - fysiek ter zitting te verschijnen. Hij is dan ook niet ter zitting verschenen.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 14 juni 2021 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de wrakingskamer hem niet als journalist wil erkennen, althans hem niet toestaat daarvoor bewijs te leveren, terwijl de rechtbank meer dan 100 e-mailberichten van burgers heeft ontvangen waarin staat dat verzoeker journalist is. De wrakingskamer heeft dit verzoek, na schorsing, niet in behandeling genomen. De wrakingskamer heeft aan die beslissing ten grondslag gelegd dat de grondslag van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer gelijk is aan de grond die wordt aangevoerd in het verzoek tot wraking van de rechter, in essentie namelijk dat de wrakingskamer verzoekers status als journalist weigert te erkennen. Verzoeker heeft na zijn verzoek tot wraking van de rechter in de hoofdzaak geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden.

2.Het wrakingsverzoek en de reacties daarop

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/612635 / KG ZA 21-508 (hierna: de hoofdzaak). De gemeente en [belanghebbende 4] eisen in de hoofdzaak – kortgezegd – dat verzoeker, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] stoppen met het doen van (online) uitlatingen over personen die volgens hen betrokken zouden zijn bij een satanistisch pedofielen netwerk en dat zij stoppen met de oproepen om bloemen te leggen op de begraafplaats van Bodegraven.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 7 juni 2021, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van 14 juni 2021, heeft verzoeker het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
1. De rechter weigert zijn status als journalist te erkennen, zoals ook wettelijk is erkend door diverse landelijke media, zoals Trouw, Algemeen Dagblad en nu.nl.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 juni 2021 heeft verzoeker nog de volgende gronden aan zijn verzoek toegevoegd:
2. De rechter heeft een familierelatie met [A] , en/of [B] en [C] behoort tot haar vrienden- of kennissenkring.
3. De rechter is voorheen kinderrechter geweest.
2.3.
De rechter heeft schriftelijk en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Zij heeft uitdrukkelijk verzocht ook de ter zitting aangevoerde nadere wrakingsgronden in de beslissing te betrekken. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4
De gemeente en [belanghebbende 4] hebben in de schriftelijke reactie van 10 juni 2021 verzocht het wrakingsverzoek af te wijzen en verzocht verzoeker een wrakingsverbod in de hoofdzaak op te leggen. Ter zitting is die reactie nader toegelicht. Zij wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden voor wraking ter zitting zijn aangevuld, In beginsel is dit te laat. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere gronden 2 en 3 (zoals hiervoor onder punt 2.2. genoemd) waren hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend. In de gegeven omstandigheden ziet de wrakingskamer reden om af te wijken van dit uitgangspunt gelet op de aankondiging van verzoeker tijdens de mondelinge behandeling dat hij bij voortzetting van de hoofdzaak de rechter op die nadere gronden zal wraken en het uitdrukkelijke verzoek van de rechter om ook deze aanvullende gronden mee te nemen in de beslissing op het ter zitting van 7 juni 2021 gedane wrakingsverzoek.
3.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt betreffende de gronden:
Ad 1) Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 7 juni 2021 heeft verzoeker de rechter verzocht te erkennen dat hij een journalist is. De rechter heeft daarop aangegeven dat rechters spreken via een vonnis en dat hij het antwoord op zijn vraag kan lezen in het vonnis dat in deze zaak zal worden gewezen. In de hoofdzaak is immers de vraag of verzoeker journalist is een inhoudelijk geschilpunt tussen partijen. Op het moment dat verzoeker dit aan de rechter vroeg, had de wederpartij nog geen gelegenheid gehad om zijn standpunt op dit punt naar voren te brengen. Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor behoorde de rechter zich hierover dan ook niet reeds op dat moment uit te laten. De wrakingskamer is van oordeel dat uit deze gang van zaken en uitlatingen van de rechter ter zitting in de hoofdzaak geen vooringenomen blijkt en ook niet dat verzoeker hierdoor de objectief gerechtvaardigde vrees kon krijgen dat de rechter jegens hem vooringenomen was.
Ad 2) In het proces-verbaal van de zitting van 7 juni 2021 is vermeld dat de rechter op de vraag van verzoeker of zij familie is van [A] , geantwoord heeft dat zij, voor zover zij weet, geen familie is van [A] . Nadien heeft zij, op de vraag van verzoeker om een duidelijk antwoord te willen krijgen, daaraan nog toegevoegd dat zij geen familie is en dat zij eerder de frase ‘voor zover ik weet’ heeft gebruikt omdat niet valt uit te sluiten dat er wellicht toch een link zou kunnen worden gevonden als er twintig generaties terug wordt gegaan, maar dat zij dat niet weet. Zij heeft verder aangegeven dat zij [A] nooit heeft ontmoet en dat zij verder geen persoonlijke vragen meer zal beantwoorden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechter herhaald dat zij, voor zover zij weet, geen familie of bekende van [A] is, en daaraan toegevoegd dat dit ook geldt voor [B] en [C] . Gelet op deze mededelingen van de rechter en bij gebreke aan enige feitelijke toelichting of onderbouwing van verzoeker van deze wrakingsgrond in relatie tot de gestelde vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter in de hoofdzaak strandt ook deze wrakingsgrond.
Ad 3) Verzoeker heeft gesteld dat de rechter kinderrechter is geweest. Dit is juist, zoals de rechter ter zitting heeft bevestigd. Ook die omstandigheid levert echter, zonder feitelijke toelichting of nadere onderbouwing van deze wrakingsgrond geen aanwijzing op van vooringenomenheid of (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter jegens verzoeker. Daarmee levert tot slot ook die omstandigheid geen grond voor wraking op.
3.4.
Verzoeker heeft, blijkens verschillende berichten op sociale media zoals door de gemeente en [belanghebbende 4] in hun schriftelijke reactie benoemd, met zijn wrakingsverzoek kennelijk enkel als doel de hoofdzaak te vertragen. Door indiening van het wrakingsverzoek en de daarmee gepaard gaande schorsing van de hoofdzaak heeft verzoeker bewerkstelligd dat de zitting is uitgesteld. Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de wrakingskamer heeft verzoeker een verzoek tot wraking (van de wrakingskamer) ingediend, dat berustte op dezelfde gronden als het verzoek om wraking van de rechter. Verzoeker gebruikt naar het oordeel van de wrakingskamer het middel van wraking met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te vertragen. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbenden; en
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, C.M. van der Kleijn en M.P.M. Loos, in tegenwoordigheid van de griffiers en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.