ECLI:NL:RBDHA:2021:6042
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van uitspraak van de Internationale Rechtshulpkamer en overlevering aan Polen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die op 29 oktober 2020 was aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel, vorderde dat de Staat der Nederlanden hem niet zou overleveren aan Polen. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de uitspraak van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam, die had besloten tot zijn overlevering. Eiser voerde aan dat de uitspraak niet rechtsgeldig was omdat de griffier deze niet correct had ondertekend en dat er ernstige humanitaire redenen waren die overlevering in de weg stonden, waaronder antisemitisme en slechte detentieomstandigheden in Polen.
De voorzieningenrechter heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter concludeerde dat de IRK de zaak inhoudelijk had beoordeeld en dat er geen juridische of feitelijke misslagen waren die de rechtsgeldigheid van de uitspraak in twijfel trokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de griffier niet tijdig had ondertekend, maar dat dit geen nietigheid van de uitspraak met zich meebracht. De rechter benadrukte dat de IRK alle relevante aspecten had overwogen, waaronder de medische situatie van eiser en de omstandigheden in Polen, en dat er geen grond was voor een verbod op de overlevering.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak van de IRK werd bevestigd, en de Staat werd gemachtigd om over te gaan tot feitelijke overlevering van eiser aan Polen.