ECLI:NL:RBDHA:2021:6033
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van AOW-pensioen met openstaande schuld in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de verrekening van het AOW-pensioen met een openstaande schuld van € 78.150,66. Eiser, die in het verleden bijstandsuitkeringen en een aanvullende inkomensvoorziening ontving, werd door de Svb geïnformeerd dat zijn AOW-pensioen vanaf november 2019 zou worden verrekend met de openstaande schuld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 7 mei 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn inkomen onvoldoende was om van te leven en dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij geen onroerende zaken in Marokko bezat, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank stelde vast dat de Svb terecht het maandelijkse aflossingsbedrag had vastgesteld zonder rekening te houden met de beslagvrije voet, omdat eiser geen inzicht had gegeven in zijn (mogelijke) inkomsten uit zijn vermogen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Weert. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.