ECLI:NL:RBDHA:2021:5961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/09/609388 / KG ZA 21-274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige tenuitvoerlegging van gevangenisstraf in verband met gratieverzoek en detentiegeschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een veroordeelde, vorderde dat de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf zou worden opgeschort totdat op zijn gratieverzoek was beslist en hij als detentiegeschikt was bevonden. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige. Hij had een gratieverzoek ingediend op basis van ziekte en detentieongeschiktheid, en voerde aan dat detentie schadelijk zou zijn voor zijn onderneming en geestelijke gezondheid. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, had het verzoek om opschorting afgewezen, onder verwijzing naar medische adviezen die de eiser als detentiegeschikt beschouwden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelde door de tenuitvoerlegging van de straf niet op te schorten. De rechter benadrukte dat de wet voorschrijft dat veroordelingen moeten worden tenuitvoergelegd, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, wat hier niet het geval was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de medische adviezen voldoende waren om te concluderen dat de eiser detentiegeschikt was, en dat de gevolgen van detentie voor zijn werk en gezondheid niet voldoende waren om de tenuitvoerlegging op te schorten. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/609388 / KG ZA 21-274
Vonnis in kort geding van 20 april 2021
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.F.M. Meles te Almere,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.L.A. Rijndorp te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 6 april 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij arrest van 10 december 2018 is [eiser] door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder meer veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden wegens het plegen van ontuchtige handelingen met de destijds minderjarige dochter van zijn toenmalige partner. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 augustus 2020 het cassatieberoep, voor zover dat was gericht tegen voormelde veroordeling, verworpen met toepassing van artikel 81 RO.
2.2.
[eiser] heeft op 17 september 2020 een gratieverzoek ingediend. Hij voert, kort gezegd, aan dat hij om gratie verzoekt op grond van ziekte dan wel detentieongeschiktheid in samenhang met het feit dat detentie ten koste zal gaan van zijn met zorg en veel energie opgebouwde onderneming, een eenmanszaak. Hij heeft verzocht om aan zijn gratieverzoek opschortende werking toe te kennen.
2.3.
Op 2 februari 2021 heeft Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) op verzoek van de Staat advies uitgebracht. In de brief staat vermeld dat het advies is gebaseerd op, verkort weergegeven, twee brieven van een GZ-psycholoog, een brief van de huisarts, een brief van de psychiater van [eiser] , [naam 1] , een behandelplan en indicatiestelling, een brief van psychiater [naam 2] en een consultatie van de adviserend GZ-psycholoog en adviserend psychiater NIFP. Het advies van BIMA luidt dat [eiser] op medische gronden detentiegeschikt wordt geacht. De onderbouwing luidt:
”De heer [eiser] is bekend met langdurige chronische psychische problematiek. Er zijn o.a. problemen op het gebied van persoonlijkheid, stemming en angst. Op enkele momenten in het verleden was de problematiek ernstig. Hij is gedurende vele jaren bij verschillende behandelaren behandeld. Behandeling en o.a. het perspectief op vrijspraak hadden eerder geleid tot een stabilisering van klachten. Het vooruitzicht op detentie heeft geleid tot een toename van angstklachten. Eind 2020 werd door de behandelend GZ psycholoog en betrokkene besloten om de behandeling af te ronden. Het advies was wel om de gesprekken nog enige tijd voort te zetten omdat betrokkene er steun aan ontleent en omdat de draaglast vrij hoog is. De heer is ADL zelfstandig en de zelfredzaamheid is goed, aldus de huisarts.
Er loopt momenteel geen intensieve behandeling. Het is mogelijk dat binnen detentie de klachten in eerste instantie toenemen. Binnen detentie zijn psychologische en psychiatrische behandeling en ondersteuning beschikbaar, waarmee de problematiek kan worden gestabiliseerd. Medicamenteuze behandeling kan worden voortgezet. Zo nodig kan vanuit detentie externe (psychische) behandeling worden geboden. Ik zie daarom nu geen reden voor detentie-ongeschiktheid op medische grond.”
Als aanvullend advies is opgenomen:
“Wel acht ik, bij binnenkomst in de Penitentiaire Inrichting, direct een beoordeling door de inrichtingspsycholoog geïndiceerd vanwege een mogelijke toename van psychische klachten. De psycholoog kan dan de benodigde zorg in kaart brengen en de meest passende detentieomgeving en afdeling bepalen (een plaatsing op de extra zorg voorziening lijkt aangewezen).”
2.4.
Bij brief van 19 februari 2021 heeft de Staat, onder verwijzing naar voormeld advies, afwijzend beslist op het opschortingsverzoek van [eiser] .
2.5.
Op 10 maart 2021 heeft [eiser] opnieuw een verzoek gedaan de tenuitvoerlegging van de straf op te schorten totdat op het gratieverzoek is beslist. Daartoe verwijst hij onder meer naar een verklaring van zijn psychiater [naam 1] van 6 maart 2021, die heeft gereageerd op het onder 2.3 vermelde advies.
2.6.
BIMA heeft desgevraagd op 23 maart 2021 opnieuw advies uitgebracht. Dat advies is volgens de brief gebaseerd op, verkort weergegeven, de brief van psychiater [naam 1] van 6 maart 2021, het medisch advies van 2 februari 2021 en een consultatie van de adviserend GZ-psycholoog en adviserend psychiater NIFP van diezelfde dag. De adviseur blijft bij het reeds gegeven advies en acht [eiser] op medische gronden detentiegeschikt, met als onderbouwing:

De verklaring van de psychiater d.d. 6-3-2021 bevat inhoudelijk geen nieuwe gegevens ten opzichte van de informatie die ik heb gebruikt bij de totstandkoming van mijn advies d.d. 2-2-2021. Ik blijf daarom bij dit medisch advies. De heer [eiser] is bekend met langdurige chronische psychische problematiek en ik verwacht dat er lijdensdruk bestaat. Maar zoals in het advies is beschreven, zijn binnen (en eventueel vanuit) detentie psychologische en psychiatrische behandeling en ondersteuning beschikbaar, waarmee de problematiek kan worden gestabiliseerd.”
2.7.
De Staat heeft op 25 maart 2021 aan [eiser] bericht geen aanleiding te zien op terug te komen op de beslissing van 19 februari 2021, zodat de tenuitvoerlegging van de straf niet wordt opgeschort. Hierbij is onder meer het volgende vermeld:
“U bent bekend met langdurige chronische psychische problematiek en de medisch adviseur verwacht dat er lijdensdruk bestaat. Er is binnen (en eventueel vanuit) detentie psychologische en psychiatrische behandeling en ondersteuning beschikbaar, waarmee de problematiek kan worden gestabiliseerd. De informatie van behandelaren was voor de medisch adviseur toereikend om een uitspraak te kunnen doen over de vraag die de medisch adviseur beantwoordt bij een detentiegeschiktheidsonderzoek. Daarvoor is bij de beschikbare medische informatie geen persoonlijk contact met betrokkene nodig. Om tot een zorgvuldige beoordeling te komen heeft de medisch adviseur psychiatrische en psychologische deskundigheid betrokken. Dit is ook nu met de ingekomen aanvullende informatie gedaan. De afweging of detentie plaats moet/kan vinden indien betrokkene door detentie zaken in de vrije maatschappij verliest, waardoor mogelijk gezondheidsproblemen ontstaan, is niet aan de medisch adviseur bij het verrichten van detentiegeschiktheidsonderzoek.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde straf met onmiddellijke ingang te verbieden, dan wel op te (doen) schorten, althans te (doen) schorsen primair totdat uit zorgvuldig onderzoek is gebleken dat [eiser] detentiegeschikt is bevonden (of in een bodemprocedure is beslist over diens detentieongeschiktheid) en tot de dag volgend op een onherroepelijke afwijzende beslissing op zijn gratieverzoek, subsidiair tot een in goede justitie te bepalen datum, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, met veroordeling van de Staat in de proceskosten, de buitengerechtelijke kosten en de nakosten op de wijze zoals in de dagvaarding vermeld.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Zijn gratieverzoek zal hoogstwaarschijnlijk worden toegewezen. Indien het Hof en/of de Hoge Raad rekening zou(den) hebben gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden dan zou dit aanleiding zijn geweest voor het opleggen van een andere straf of het afzien daarvan. Ook is met de tenuitvoerlegging van de rechtelijke beslissing geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid gediend. De beslissing van 19 februari 2021 om de tenuitvoerlegging niet op te schorten is daarom onrechtmatig. [eiser] heeft namelijk een levensbedreigende ziekte/aandoening en is daarom ook detentieongeschikt. [eiser] kampt al zijn hele leven met psychische problematiek. Hij zal het na alle tegenslagen in zijn leven niet aankunnen om wederom alles te verliezen wat hij heeft opgebouwd, waaronder een stabiele werkomgeving. Het argument dat vanuit detentie voldoende zorg en behandeling kan worden geboden om de problematiek te stabiliseren kan niet slagen, omdat het kwaad dan al is geschied. Verder had niet alleen op de verklaringen van artsen kunnen worden afgegaan. Er had bij [eiser] zelf om actuele en specifieke informatie ten aanzien van zijn geestesgesteldheid moeten worden verzocht.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de orde is de vraag of de Staat onrechtmatig handelt door de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf niet op te schorten totdat op het gratieverzoek is beslist en totdat eiser detentiegeschikt is bevonden.
Beoordelingskader
4.2.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen – zoals in dit geval – geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden tenuitvoergelegd. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk achterwege blijven.
4.3.
Een van die uitzonderingsgevallen is de situatie waarin een gratieverzoek van rechtswege opschortende werking heeft. Daarvan is hier geen sprake. De minister van Rechtsbescherming kan voorts op grond van artikel 6:7:4 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort of geschorst totdat op het gratieverzoek is beslist.
4.4.
Het beleid over de uitoefening van deze ministeriële bevoegdheid is neergelegd in artikel 5:2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen (hierna: de Beleidsregel). Hierin is bepaald dat de Minister zelf of op verzoek van de veroordeelde de tenuitvoerlegging van de straf waarvan gratie wordt verzocht kan opschorten/schorsen, indien het naar zijn oordeel hoogstwaarschijnlijk is dat het verzoek om gratie wordt ingewilligd. De Minister kan in ieder geval opschorten/schorsen in een aantal in dit artikel beschreven gevallen, waaronder de situatie dat de veroordeelde een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid komt de Minister een ruime mate van beleidsvrijheid toe, zodat de beslissing om al dan niet opschortende/schorsende werking aan een gratieverzoek toe te kennen in het kader van een kort geding slechts marginaal kan worden getoetst.
4.5.
[eiser] heeft bezwaren geuit tegen de wijze waarop de – door de Staat ingewonnen – adviezen door BIMA tot stand zijn gekomen. Dat geeft de voorzieningenrechter aanleiding eerst stil te staan bij de wijze van totstandkoming van deze adviezen, om vervolgens in te gaan op de beslissing van de minister van 19 februari 2021 die immers (mede) gebaseerd is op deze adviezen.
Totstandkoming (aanvullend) advies BIMA
4.6.
Bima heeft zijn adviezen gebaseerd op diverse informatiebronnen, zoals onder 2.3 beschreven. De omstandigheid dat een brief van één van de psychiaters volgens [eiser] weinig toevoegt, aangezien hij hem maar één keer heeft gezien, maakt het onderzoek nog niet onzorgvuldig. Deze brief is immers betrokken naast diverse andere informatiebronnen.
4.7.
Daarnaast was het onderzoek volgens [eiser] onzorgvuldig omdat de adviseur geen persoonlijk contact met hem heeft gehad. De Staat betwist dat dit het onderzoek onzorgvuldig maakt. De voorzieningenrechter volgt de Staat in diens visie. Volgens de KNMG richtlijn “Omgaan met medische gegevens”, waar de Staat ook naar heeft verwezen, is een (persoonlijk) contact wel het uitgangspunt bij beoordeling van medische gegevens, maar als de arts meent voldoende (schriftelijke) gegevens te hebben om op basis daarvan een conclusie te trekken, dan kan een nader medisch onderzoek achterwege blijven. Dat laatste is hier het geval, zo heeft de arts in haar advies en aanvullende advies expliciet toegelicht, in het aanvullende advies als volgt:
“De informatie van behandelaren was voor mij toereikend om een uitspraak te kunnen doen over de vraag die de medisch adviseur beantwoordt bij detentiegeschiktheidsonderzoek (zoals hierboven beschreven). Daarvoor is bij de beschikbare medische informatie geen persoonlijk contact met betrokkene nodig. Om tot een zorgvuldige beoordeling te komen heb ik psychiatrische en psychologische deskundigheid betrokken. Dit heb ik ook nu met de ingekomen aanvullende informatie gedaan.”
4.8.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn problematiek te omvangrijk en complex is om enkel te kunnen afgaan op de genoemde schriftelijke verklaringen. Ook had zijn verklaring dat hij het niet aankan om weer opnieuw te beginnen volgens hem moeten leiden tot een persoonlijk contact. In het licht van hetgeen over de problematiek van [eiser] staat vermeld in de ingewonnen informatie die bij het advies in aanmerking is genomen, kan in dit geding echter niet worden geconcludeerd dat de adviserend arts hierin een evident onjuiste keuze heeft gemaakt door [eiser] niet zelf te (hoeven) zien. Het voorgaande brengt met zich dat er geen grond is voor het oordeel dat de Staat (de minister) het BIMA-advies niet in zijn oordeel had mogen betrekken.
Beslissing Minister van 19 februari 2021: geen opschorting
4.9.
De stellingen van [eiser] en zijn verwijzing naar de (inhoud van) overgelegde verklaringen, met name ook van psychiater [naam 1] , kunnen niet leiden tot het oordeel dat de minister in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
4.10.
De minister heeft zijn beslissing gebaseerd op medische adviezen die zijn gebaseerd op meerdere informatiebronnen die beschikken over psychiatrische en psychologische deskundigheid. Een daarvan is de psychiater waar [eiser] onder behandeling staat dan wel heeft gestaan en aan wiens verklaring volgens [eiser] veel waarde moet worden geacht. Uit die verklaring blijkt zonder meer de ernst van de problematiek waarmee [eiser] te kampen heeft. Ook heeft dr. [naam 1] aangegeven wat volgens hem de gevolgen zullen zijn van de dreigende detentie. In het advies én het aanvullend advies is daar acht op geslagen en rekening mee gehouden, zo volgt duidelijk uit de onderbouwing van het (aanvullend) advies. Dit leidt naar het oordeel van de adviserend arts echter niet tot de conclusie dat [eiser] detentieongeschikt is.
4.11.
De verklaring van [eiser] dat hij sinds medio 2020 weer bij dr. [naam 1] onder behandeling staat, maakt nog niet dat de uitlating in het advies dat er momenteel geen
intensievebehandeling loopt onjuist is. Verder acht de voorzieningenrechter de stelling van [eiser] dat het onjuist is dat vanuit detentie voldoende zorg en behandeling kan worden geboden om de problematiek te stabiliseren, onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft daartoe verklaard dat “het kwaad dan al is geschied” en dat hij (verkort weergegeven) de (dreiging van de) detentie niet zal overleven. In het (aanvullend) advies is echter in aanmerking genomen dat het vooruitzicht op detentie heeft geleid tot een toename van angstklachten, dat er lijdensdruk bestaat en dat binnen de detentie de klachten in eerste instantie mogelijk toenemen. De arts heeft met inachtneming van die omstandigheden geconcludeerd dat tijdens de detentie voldoende zorg en behandeling kan worden geboden om de problematiek te stabiliseren, met dien verstande dat zij aanvullend adviseert om bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting direct een beoordeling door de inrichtingspsycholoog te laten plaatsvinden vanwege een mogelijke toename van psychische klachten, zodat de psycholoog de benodigde zorg in kaart kan brengen en de meest passende detentieomgeving en afdeling kan bepalen, waarbij een plaatsing op de extra zorg voorziening aangewezen lijkt.
4.12.
De motivering van de conclusie dat [eiser] op medische gronden detentiegeschikt moet worden geacht, acht de voorzieningenrechter voldoende inzichtelijk en toereikend gemotiveerd.
4.13.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt heeft [eiser] met name gerefereerd aan de nadelige gevolgen van de detentie voor zijn werk vanwege de gevolgen die het verlies van zijn werk zal hebben voor zijn psychische gezondheid. Uit het voorgaande volgt echter genoegzaam dat de psychische gezondheid van [eiser] er niet toe kan leiden dat de tenuitvoerlegging van de straf moet worden opgeschort. Enkel de geschetste nadelige gevolgen van de detentie voor het werk van [eiser] – die inherent zijn aan detentie en voor zijn rekening en risico komen – kunnen niet leiden tot de conclusie dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk wordt toegewezen, omdat die omstandigheden niet passen in één van de gronden voor gratieverlening.
4.14.
Ook de overige door [eiser] aangevoerde redenen kunnen niet tot die conclusie leiden. De omstandigheid dat de feiten waarvoor [eiser] is veroordeeld in de periode 1991-1995 hebben plaatsgevonden, kan – mede omdat dit pas in 2015 aan het licht is gekomen en de veroordeling recent onherroepelijk is geworden – niet leiden tot de conclusie dat de gevangenisstraf niet langer een redelijk doel dient.
4.15.
Voor zover [eiser] meent dat het hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek ertoe leidt dat de gevangenisstraf minst genomen zal worden gewijzigd in een andere straf, zoals een taakstraf of een boete, kan hij daarin ook niet worden gevolgd. Dat verhoudt zich niet tot de onder 4.2 vermelde verplichting van de Staat tot tenuitvoerlegging van het vonnis, waarbij in de wet gegeven uitzonderingsgevallen er (enkel) toe kunnen leiden dat die verplichting komt te vervallen.
Proceskosten
4.16.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet op 20 april 2021.
ts