Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
“Vaststaat dat [eiser] op 6 september 2019 een selectie van beelden (van camera’s 1, 2 en 5) te zien heeft gekregen waarop hij zelf onafgebroken, van seconde tot seconde, te zien is vanaf het moment van instappen tot aan het moment van uitstappen en ook kort daarna buiten de tram (…) Van elke seconde dat [eiser] in de tram was heeft hij dus camerabeelden gezien. De beelden zijn bij die gelegenheid op zijn verzoek steeds stopgezet, teruggespoeld en opnieuw getoond en zijn toenmalige advocaat en gemachtigde hebben later de beelden ook nog eens opnieuw mogen bekijken. De Staat heeft uitgelegd dat de beelden van camera 8 niet bij de aan [eiser] getoonde selectie waren betrokken omdat op de wel aan hem getoonde beelden van camera 2 (die tegenover camera 8 hangt en de andere kant op is gericht) het duidelijkst te zien is dat de schutter voor [eiser] staat en het wapen kort in zijn richting houdt. Het hof acht die uitleg plausibel. Van kwade trouw is niet gebleken; integendeel uit de stukken blijkt dat het OM steeds zeer zorgvuldig is omgegaan met alle belangen, ook met die van [eiser] . Daar komt bij dat de Staat nadien nog heeft aangeboden om [eiser] de integrale beelden van alle vier de camera’s uit het achterste deel (dus ook van camera 8) én de integrale beelden van de camera op het perron te tonen. Dat aanbod staat, zoals de Staat op de zitting heeft aangegeven, nog steeds.”
Uit het voorgaande vloeit voort dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd zonder inzage in de beelden van de camera’s uit het voorste deel. Daar komt het volgende bij. Op zich is heel begrijpelijk dat [appellant] er behoefte aan heeft álle beelden te zien. Hij heeft echter niet onderbouwd – bijvoorbeeld door middel van een verklaring van een psycholoog of psychiater – dat dit daadwerkelijk van belang is voor zijn verwerkingsproces. In zoverre is voorshands niet duidelijk of de beelden [appellant] echt verder zouden helpen. Ook als echter zou worden aangenomen dat [appellant] inderdaad belang heeft bij inzage in álle beelden, dus ook de beelden waar hij niet op staat, geldt dat tegenover dit belang het zwaarwegende belang van de slachtoffers en nabestaanden staat om niet opnieuw herinnerd te worden aan de aanslag. De officier van justitie heeft tijdens de zitting verklaard dat zij de slachtoffers en nabestaanden om toestemming moet vragen om de beelden aan [appellant] te tonen en ook dat zij hen ervan op de hoogte zal moeten brengen als het verzoek van [appellant] tot inzage in alle beelden gehonoreerd zou worden. Verder heeft de officier van justitie uitgelegd dat zij heel veel met de slachtoffers en nabestaanden heeft gesproken en dat zij heeft gemerkt dat telkens als er een moment is waarop het OM contact met hen heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van een persbericht, dat dat hen herinnert aan de gebeurtenissen, hetgeen heel confronterend en traumatisch is voor hen. Daarom acht zij het de taak van het OM om de afweging (wel/niet voldoen aan het verzoek van [appellant]) voor hen te maken. Zij heeft het hof ervan overtuigd dat het OM gewetensvol tot deze afweging is gekomen.
“De Staat heeft [eiser] aangeboden om de beelden van de vier camera’s aan de achterzijde van de tram te bekijken. Hij mag dan de totale beelden zien, er wordt dan geen selectie gemaakt.”.