ECLI:NL:RBDHA:2021:5864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/7872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtigingen tot voorlopig verblijf voor Eritrese familieleden op basis van jongvolwassenenbeleid en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese moeder en haar kinderen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De moeder en haar kinderen, die allen de Eritrese nationaliteit bezitten, hadden bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om hen machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) te verlenen. De staatssecretaris had deze aanvragen afgewezen op basis van de stelling dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de moeder en haar kinderen, en dat de oudste zoon, referent, niet onder het jongvolwassenenbeleid viel.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat referent, die op 15 maart 2019 mvv's had aangevraagd, niet meer tot het gezin van de moeder behoorde. De rechtbank overwoog dat referent zelfstandig had geleefd en gewerkt in Eritrea, en dat er geen bewijs was van een hechte persoonlijke band tussen referent en zijn broers en zus. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestond, en dat de aanvragen van de eisers terecht waren afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het jongvolwassenenbeleid en de vereisten voor het aantonen van afhankelijkheidsrelaties in het kader van verblijfsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

mede namens haar kinderen:
[naam] ,V-nummer: [V-nummer]
[naam], V-nummer: [V-nummer]
[naam], V-nummer: [V-nummer]
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 27 september 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) te verlenen ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam] (referent) en Z. Haile (tolk).

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1969 en haar kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2002, [geboortedatum] 2005 en [geboortedatum] 2009. Zij bezitten allen de Eritrese nationaliteit. Eiseres is de gestelde moeder van referent en haar kinderen zijn de gestelde broers en zus van referent. Referent is geboren op [geboortedatum] 1997 en is op [datum] 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft ten behoeve van het verblijf van eisers in Nederland op 15 maart 2019 mvv’s voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ aangevraagd. Bij afzonderlijke besluiten van 24 december 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
2. Bij de bestreden besluiten is het bezwaar van eisers daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt vast dat de identiteit van eiseres is aangetoond en dat bewijsnood wordt aangenomen ten aanzien van het aantonen van de identiteit van de broers en zus van referent. Verweerder neemt ook bewijsnood aan ten aanzien van officiële familierechtelijke documenten. Verweerder biedt echter geen nader onderzoek aan om de familierechtelijke relatie aan te tonen. Daartoe overweegt verweerder dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en niet meer tot het gezin van eiseres behoort. Ook is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Er bestaat daarom geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Door het bezwaar van de broers en zus van referent ook ongegrond te verklaren, kunnen zij hun gezinsleven met hun moeder buiten Nederland voortzetten. Tot slot heeft verweerder overwogen dat ook onvoldoende is aangetoond dat er tussen referent en zijn broers en zus hechte persoonlijke banden en dus gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
3. Eisers voeren daartegen aan dat verweerder ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet heeft toegepast. Referent was vijftien of zestien jaar oud toen hij uit Eritrea vertrok. Verweerder dient te toetsen welke mate van afhankelijkheid bestond ten tijde van het vertrek van referent uit Eritrea en zijn aankomst in Nederland. Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte niet betrokken dat referent al op zestienjarige leeftijd een aanvraag heeft ingediend voor mvv’s in het kader van nareis. Verweerder heeft verder ten onrechte tegengeworpen dat referent in Eritrea heeft gewerkt, omdat verweerder daarmee kinderarbeid normaliseert. Referent betwist daarnaast dat hij in Eritrea een huis heeft gehuurd. Referent woonde slechts bij iemand in om het reizen naar zijn werk te beperken. Verweerder heeft dan ook ten onrechte getoetst of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, nu referent jonger is dan 25 jaar en onder het jongvolwassenenbeleid valt. Verweerder had daarnaast eiseres en referent moeten horen om een beter beeld van de afhankelijkheidsrelatie te krijgen. Het standpunt dat eiseres afhankelijk is van referent en niet andersom, is onjuist. Referent heeft ook een bijzondere relatie met zijn broers en zus vanwege de situatie waar twee oudere broers van het gezin zich in bevinden. Daarnaast heeft referent zijn broers en zus altijd financieel onderhouden. Tot slot voeren eisers aan, onder verwijzing naar een oproep van de VN aan de Eritrese autoriteiten [2] en een artikel van Ahmed Raji [3] , dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de mensenrechtensituatie in Eritrea en de moeilijke situatie waarin referent en eiseres zich bevinden.
4. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat het een ambtelijke misslag is dat in het bestreden besluit niet langer is tegengeworpen dat eisers hun identiteit en familierechtelijke relatie met referent niet hebben aangetoond, maar dat in deze zaak deze overweging niet meer gewijzigd zal worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Het beleid dat geldt voor jongvolwassenen staat in paragraaf B7/3.8 van de Vc [4] . Volgens dit beleid, voor zover hier van belang, neemt verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aan als het meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. In andere gevallen wordt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than the normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en zijn of haar ouder(s).
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat referent in het land van herkomst niet altijd met eiseres in gezinsverband heeft samengeleefd. Verweerder heeft bij deze beoordeling mogen betrekken dat referent tijdens het nader gehoor in zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij in 2012 gedurende zes maanden een huis heeft gehuurd. [5] Het ter zitting gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling [6] van 23 augustus 2019 [7] slaagt niet. Anders dan in die uitspraak aan de orde was, heeft referent zijn gezin niet noodgedwongen verlaten. Uit de verklaringen van referent volgt immers dat hij zelfstandig is gaan wonen om te kunnen werken. Dat referent is gaan werken omdat zijn vader is overleden, doet daar niet aan af. Ook heeft verweerder van belang mogen achten dat de scheiding tussen referent en eiseres een vrijwillig karakter heeft, omdat niet is gebleken dat referent noodgedwongen uit Eritrea is vertrokken. Uit het rapport van het bovengenoemde nader gehoor blijkt namelijk dat eiser heeft verklaard dat hij zelf heeft besloten om Eritrea te verlaten en dat eiseres het daar niet mee eens was. [8] Verder blijkt uit ditzelfde rapport dat een reden van het vertrek van referent erin was gelegen dat hij naar school wenste te gaan. [9]
7. Verweerder heeft ook niet ten onrechte tegengeworpen dat referent in Eritrea heeft gewerkt en daarmee structurele inkomsten heeft gegenereerd. Dat referent zich genoodzaakt voelde om te werken om te kunnen bijdragen aan het onderhoud van zijn gezin, neemt niet weg dat referent voor een langere periode in zijn eigen levensonderhoud - en in dat van het gezin - heeft voorzien. Dat eiser ten tijde van deze werkzaamheden ongeveer vijftien jaar oud was, doet daar niet aan af.
8. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat referent niet meer tot het gezin van eiseres behoort en dat hij daarom niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Verweerder heeft daarom terecht beoordeeld of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
9. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Eiseres heeft namelijk slechts gesteld dat er sprake is van afhankelijkheid, maar heeft dit niet onderbouwd met stukken. De artikelen over vermissingen in Eritrea waar eiseres naar heeft verwezen, zien op vermissingen van onder andere journalisten, politici en gevangenen. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze stukken zien op de persoonlijke situatie van eiseres en dat de leefomstandigheden in Eritrea zodanig zijn dat dit de afhankelijkheid van referent ‘meer dan gebruikelijk’ maakt.
10. Ten aanzien van de broers en zus van referent heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is aangetoond dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen hen. De enkele stelling in beroep dat referent een bijzondere relatie met hen heeft door de situatie waarin twee oudere broers zich bevinden, is daartoe onvoldoende. Bovendien is niets aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat de broer en zus van referent afhankelijk zijn van de zorg van eiseres en dat zij door het ongegrond verklaren van hun bezwaren het gezinsleven met eiseres kunnen voortzetten buiten Nederland, zodat verweerder ook hun aanvraag heeft kunnen afwijzen.
11. Uit deze uitspraak blijkt dat het meteen duidelijk was dat het bezwaar geen kans van slagen had. Verweerder heeft daarom mogen afzien van horen op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [10] .
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.www.voanews.com/africa/un-urges-eritrea-clarify-fate-dozens-missing-people.
3.www.eritreahub.org/important-eritrea-online-memorial-for-missing-prisoners.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Rapport nader gehoor, p. 9.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Rapport nader gehoor, p. 10.
9.Rapport nader gehoor, p. 6.
10.Algemene wet bestuursrecht.