ECLI:NL:RBDHA:2021:5863
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en inreisverbod met motiveringsgebrek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Jordaanse nationaliteit bezit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 29 oktober 2020 een terugkeerbesluit en een inreisverbod uitgevaardigd tegen de eiser, die in Nederland verblijft zonder vaste woon- of verblijfsplaats en verdachte is van een misdrijf. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R. Jonkman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet zijn betwist door de eiser. De staatssecretaris had het besluit gebaseerd op de artikelen 62 en 66a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij werd gesteld dat eiser gebruik had gemaakt van valse documenten en geen vaste woonplaats had. Eiser voerde aan dat hij zijn zus moest ondersteunen bij medische behandelingen in Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om het inreisverbod te verkorten of te laten vervallen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormden om het inreisverbod te verkorten. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het het inreisverbod betreft. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,- en droeg de staatssecretaris op het griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.