In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter verleent een trajectmachtiging voor uithuisplaatsing gericht op thuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening en aansluitend bij de moeder. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, dat op 8 april 2021 is ingediend. De ouders van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de hechtingsrelatie tussen hen en [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader, de stiefmoeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] al langere tijd zorgelijk gedrag vertoont en dat er behoefte is aan intensieve hulpverlening. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat er een NIKA-traject kan worden opgestart, maar dat de samenwerking met de vader problematisch is. De vader heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een psychologisch onderzoek en heeft bedreigingen geuit richting de jeugdbeschermers. De moeder werkt daarentegen goed mee aan de hulpverlening en staat open voor ondersteuning.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en heeft besloten de machtiging te verlengen voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot plaatsing bij de moeder. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige en ondersteunende thuissituatie voor [minderjarige] en dat de ouders de hulpverlening moeten accepteren en hieraan moeten meewerken. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.