ECLI:NL:RBDHA:2021:5853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
C/09/610265 / JE RK 21-819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met het oog op thuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter verleent een trajectmachtiging voor uithuisplaatsing gericht op thuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening en aansluitend bij de moeder. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, dat op 8 april 2021 is ingediend. De ouders van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de hechtingsrelatie tussen hen en [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader, de stiefmoeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] al langere tijd zorgelijk gedrag vertoont en dat er behoefte is aan intensieve hulpverlening. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat er een NIKA-traject kan worden opgestart, maar dat de samenwerking met de vader problematisch is. De vader heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een psychologisch onderzoek en heeft bedreigingen geuit richting de jeugdbeschermers. De moeder werkt daarentegen goed mee aan de hulpverlening en staat open voor ondersteuning.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en heeft besloten de machtiging te verlengen voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot plaatsing bij de moeder. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige en ondersteunende thuissituatie voor [minderjarige] en dat de ouders de hulpverlening moeten accepteren en hieraan moeten meewerken. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/610265 / JE RK 21-819
Datum uitspraak: 21 mei 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 8 april 2021 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, gevestigd te Den Haag,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw 2] ,

hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende te [woonplaats 2]

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen d.d. 8 april 2021.
Op 21 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de stiefmoeder;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een gezinshuis.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 13 november 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 24 november 2020 tot 24 november 2021, alsmede machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 17 november 2020 tot 24 mei 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling legt het volgende aan het verzoek ten grondslag.
[minderjarige] laat al een langere periode verstoord gedrag zien. Hij heeft speltherapie gevolgd en door de therapeut wordt een jongen gezien die vol zit in zijn hoofd. De therapeut heeft geadviseerd om uitgebreid diagnostisch onderzoek te doen bij de specialistische GGZ. [minderjarige] zit goed op zijn plek in het gezinshuis, maar laat nog steeds zorgelijk gedrag zien. Hij moet regelmatig begrensd en aangestuurd worden. De moeder werkt goed mee aan de hulpverlening en laat zien dat zij het beste voor [minderjarige] wil. Daarbij staat zij open voor het afnemen van een psychologisch onderzoek zodat meer inzicht wordt verkregen in haar persoonlijkheidsstructuur. De vader heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een psychologisch onderzoek. Door bedreigingen vanuit de vader richting de jeugdbeschermers van Jeugdbescherming west Zuid-Holland is besloten de zaak over te dragen aan het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: LET). Er zijn zorgen over de gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en de ouders en de opvoedvaardigheden van de ouders waardoor een NIKA-traject passend wordt geacht. De vader heeft aangegeven niet met de nieuwe jeugdbeschermers van het LET in gesprek te willen totdat het NIKA-traject is geregeld en de specialistische GGZ voor [minderjarige] is gestart. Hulpverleningsinstantie Cardea kan niet starten met het NIKA-traject indien de vader niet in gesprek gaat met de jeugdbeschermers. Het gedrag van de vader zorgt ervoor dat enige vorm van samenwerking onmogelijk is. De gecertificeerde instelling heeft een aanvraag gedaan bij Family Supporters voor een NIKA-traject en een diagnostisch onderzoek voor [minderjarige] . Deze organisatie heeft aangegeven hier meteen mee te kunnen starten. Het inzetten van een NIKA-traject bij de moeder is onwenselijk, daar er sprake is van te veel onrust in de thuissituatie. Daarbij heeft [minderjarige] door zijn gedragsproblematiek een stevige vorm van begeleiding en een duidelijke structuur nodig. De moeder is momenteel niet in staat aan te sluiten bij de gedragsproblematiek van [minderjarige] waardoor het NIKA-traject vanuit het gezinshuis dient te worden opgestart. Een grote zorg van de gecertificeerde instelling betreft de explosiviteit van de vader en de invloed die de vader op de moeder uitoefent. Er dient de komende periode meer zicht te ontstaan op de persoonlijkheidsstructuren van de ouders en de hechtings- en kind eigen problematiek van [minderjarige] . Het is noodzakelijk dat de ouders van de hulpverlening profiteren en daarmee een veilig, sensitief en responsief opvoedklimaat neerzetten alvorens er sprake kan zijn van een terugplaatsing.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe het volgende aangedragen. Verzocht wordt het verzoek af te wijzen zonder machtiging tot uithuisplaatsing omdat de ouders het eens zijn over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder, dan wel afwijzing van het verzoek met machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder zodat de gecertificeerde instelling zicht kan houden op de omgang tussen [minderjarige] en de vader, dan wel het verzoek toe te wijzen voor de duur van maximaal drie maanden met afwijzing of aanhouding van het overige. Ter zitting is aangegeven dat elke dag dat [minderjarige] niet thuis is bij de moeder een potentiële bedreiging in zijn ontwikkeling betreft.
De onderzoeken die de gecertificeerde instelling nodig acht laten op zich wachten. De gecertificeerde instelling heeft de verplichting om thuisplaatsing te bewerkstelligen door middel van alternatieven zoals passende hulpverlening. De vader staat achter een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Vanaf de dag dat [minderjarige] uithuisgeplaatst is laat de moeder een meewerkende houding gezien. Er zijn alternatieven voor een uithuisplaatsing voorhanden. De moeder staat open voor het inzetten van opvoedondersteuning en een NIKA-traject in de thuissituatie. Vanwege de lange wachtlijsten moet het psychologisch onderzoek van de moeder niet afgewacht worden voordat ingezet kan worden op een thuisplaatsing.
De vader heeft ter zitting aangegeven dat de gecertificeerde instelling de afgelopen maanden weinig stappen heeft gezet om een terugplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken. Hij wacht het onderzoek vanuit het NIKA-traject af voordat hij met de jeugdbeschermers in gesprek gaat. Het is belangrijk dat [minderjarige] zo snel mogelijk wordt teruggeplaatst. De vader staat achter hetgeen de advocaat van de moeder ter zitting heeft aangedragen ten aanzien van het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder en het starten van het NIKA-traject in de thuissituatie bij de moeder.
De stiefmoeder heeft zich aangesloten bij hetgeen de advocaat van de moeder naar voren heeft gebracht. De moeder dient een kans te krijgen om zich te bewijzen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe wordt als volgt overwogen. [minderjarige] laat al langere tijd zorgelijk gedrag zien, zowel in de thuissituatie als in het gezinshuis. Het is onduidelijk of dit voortkomt uit zijn opvoedingssituatie, vanuit kind eigen problematiek of een combinatie van beiden. De gecertificeerde instelling maakt zich zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de ouders. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegezegd dat het beoogde NIKA-traject snel kan starten. Hoewel de gecertificeerde instelling ter zitting heeft bepleit dat het NIKA-traject vanuit het gezinshuis wordt ingezet, acht de kinderrechter het van belang dat de uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening niet langer voortduurt dan noodzakelijk. Volgens artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn de ouders primair verantwoordelijk voor de opvoeding van [minderjarige] en hebben zij het recht op ondersteuning vanuit de overheid. Alle inspanningen van de gecertificeerde instelling dienen er bij een uithuisplaatsing op gericht te zijn dat een kind zo spoedig mogelijk naar de ouders kan terugkeren.
De moeder zou in staat moeten zijn om, met de inzet van passende ondersteuning, zorg te dragen voor de opvoeding van [minderjarige] . Dat betekent wel dat er meer zicht moet komen op de thuissituatie met intensieve inzet van hulpverlening zoals opvoedondersteuning en het NIKA-traject. Verder dient door middel van het afnemen van een diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] duidelijkheid te ontstaan over de vraag waar de gedragsproblematiek van [minderjarige] vandaan komt. Daarbij is het van belang dat de ouders de hulpverlening accepteren en hieraan hun medewerking zullen verlenen.
De kinderrechter zal daarom een trajectmachtiging verlenen waarbij de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening voor twee maanden wordt verlengd. Aansluitend zal een machtiging worden verleend voor de plaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Op deze wijze kan de hulpverlening in de thuissituatie bij de moeder in gang worden gezet en kan toegewerkt worden aan een terugplaatsing bij de moeder.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 24 mei 2021 tot 24 juli 2021,
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de moeder van 24 juli 2021 tot 24 november 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.