Op 26 mei 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die op [geboortedag] 2020 is geboren. De moeder van [minderjarige] heeft het ouderlijk gezag, maar [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder, op 27 mei 2020, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingesteld en deze is verlengd tot 29 mei 2021. Tevens is er op 11 februari 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die ook tot 29 mei 2021 liep. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van één jaar. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij zij aanvoert dat zij hard heeft gewerkt aan haar situatie en klaar is om de volgende stap te zetten naar een moeder-kindhuis. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en is van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft nog niet voldaan aan de voorwaarden voor terugplaatsing en de ontwikkeling van [minderjarige] in het pleeggezin is positief. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 29 mei 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 29 november 2021. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.