In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, dat op 12 april 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en het zelfstandig verzoek van de vader, en heeft de zaak met gesloten deuren behandeld. Tijdens de zitting zijn de minderjarigen gehoord en zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, die feitelijk verblijven in een gezinsgerichte voorziening. De ondertoezichtstelling van de minderjarigen was eerder verlengd tot 1 juli 2021, en er was een machtiging verleend voor uithuisplaatsing tot 2 juni 2021. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat de kinderen het schooljaar in de huidige voorziening kunnen afmaken en aansluitend bij de vader kunnen worden geplaatst.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Er zijn zorgen over de communicatie tussen de ouders en het gedrag van de minderjarigen ten opzichte van de moeder. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 2 juni 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin bij de vader toe te wijzen. Tevens is bepaald dat de minderjarigen kunnen worden ingeschreven op scholen in de buurt van de vader. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.