In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 16 februari 2021 was ingediend door de moeder van een minderjarige. De moeder verzocht om de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, was gegeven. Deze aanwijzing betrof een omgangsregeling waarbij de moeder één keer per acht weken begeleide omgang had met haar kind. De kinderrechter heeft de zaak op 6 april 2021 met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de ouders aan de orde was.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft voldaan aan de voorwaarden die aan de omgangsregeling waren verbonden en dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een intrekking van de schriftelijke aanwijzing rechtvaardigen. De kinderrechter heeft de mail van de gecertificeerde instelling van 3 februari 2021 niet aangemerkt als een nieuwe schriftelijke aanwijzing, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren en om een nieuwe omgangsregeling vast te stellen afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het aan de gecertificeerde instelling is om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling en heeft de moeder aangespoord om mee te werken aan het stappenplan dat was opgesteld voor de omgang.
De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking, maar enkel cassatie in het belang der wet. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juni 2021.