ECLI:NL:RBDHA:2021:5820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
C/09/607557 / FA RK 21-1080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige na langdurige uithuisplaatsing en gebrek aan ouderlijke verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over hun minderjarige kind, geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag te beëindigen, omdat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind te dragen. De minderjarige verblijft sinds 2017 in een pleeggezin en heeft daar een stabiele en veilige omgeving gevonden. De ouders hebben in het verleden huiselijk geweld meegemaakt en zijn emotioneel niet beschikbaar geweest voor hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contact meer is tussen de minderjarige en de ouders sinds respectievelijk 2019, en dat eerdere pogingen tot terugplaatsing zijn mislukt.

De rechtbank heeft de argumenten van de ouders, die verweer hebben gevoerd tegen de beëindiging van het gezag, niet overtuigend geacht. De vader heeft gesteld dat hij niet juist is behandeld door de Raad en de gecertificeerde instelling, terwijl de moeder zich zorgen maakte over haar uiterlijk en niet in staat was om aan de voorwaarden voor contact te voldoen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om in het belang van hun kind te handelen en dat de termijn voor onduidelijkheid over het perspectief van de minderjarige is verstreken. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering benoemd tot voogd over de minderjarige.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe omstandigheden waren die een herbeoordeling van de situatie rechtvaardigden. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste perspectief biedt voor zijn ontwikkeling.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: FA RK 21-1080 / C/09/607557
Datum uitspraak: 13 april 2021
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 15 februari 2021 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
[minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te Den Haag,

[de vrouw] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,

de gecertificeerde instelling:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
de beoogd voogd,
alsmede

[pleegouders]

hierna: de pleegouders.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 9 februari 2021.
Op 6 april 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. De zaak is gelijktijdig behandeld met de verzoeken van de moeder tot vervanging van de gecertificeerde instelling (zaaknummer C/09/606115 / JE RK 21-62), vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing en een bezoekregeling vast te stellen en subsidiair om de kwestie te behandelen als een geschil in het kader van de ondertoezichtstelling ex artikel 1:262b BW (zaaknummer C/09/6078730 / JE RK 21-322).
Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] met zijn collega als toehoorder namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders.

Feiten

  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 20 augustus 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 21 augustus 2020 tot 21 augustus 2021, alsmede voor dezelfde duur machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
  • Sinds december 2017 verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te benoemen tot voogd over [minderjarige] .
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. In het verleden heeft [minderjarige] veel huiselijk geweld meegemaakt en waren de ouders niet altijd emotioneel beschikbaar en stabiel aanwezig voor hem. Inmiddels woont [minderjarige] al lange tijd in het perspectief biedende pleeggezin. Hij lijkt hier goed gehecht en kan vanuit een veilige, rustige en stabiele opvoedsituatie zijn trauma’s gaan verwerken en zich ontwikkelen. Een grote zorg is dat [minderjarige] al sinds februari 2019 geen contact heeft gehad met de moeder en sinds april 2019 niet meer met de vader. De communicatie tussen de gecertificeerde instelling en de ouders verloopt moeizaam en de ouders verlenen blijvend geen toestemming voor de behandeling van [minderjarige] . De ouders nemen geen verantwoordelijkheid en het lukt niet om een bezoekregeling tot stand te brengen. Eerdere trajecten tot terugplaatsing zijn mislukt en inmiddels is de aanvaardbare termijn verstreken. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de ouders. Een gezagsbeëindigende maatregel is nodig zodat er duidelijkheid en rust komt voor [minderjarige] . Een rol op afstand voor de ouders is alleen haalbaar als de ouders de problemen gaan erkennen en zich gaan houden aan de voorwaarden die gesteld worden door de gecertificeerde instelling.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. De gecertificeerde instelling heeft een opbouwschema opgesteld om het contact tussen [minderjarige] en de ouders te herstellen, maar het lukt de ouders niet om aan de voorwaarden te voldoen. Het contact met de vader verloopt alleen per e-mail door de dreigende houding van de vader in het verleden. Vervanging van de gecertificeerde instelling is niet wenselijk, omdat de William Schrikker al langere tijd betrokken is bij het gezin en beschikt over de juiste expertise voor deze complexe problematiek.
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, verweer gevoerd. De vader heeft verklaard dat hij niet juist is behandeld door de Raad en de gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer heeft de vader geblokkeerd en komt de afspraken niet na. De advocaat heeft namens de vader naar voren gebracht dat het niet in het belang is van [minderjarige] om het gezag van de vader te beëindigen. De gecertificeerde instelling moet zich meer inspannen om de relatie tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. De vader verzoekt daarom om afwijzing van het verzoek om het gezag van de vader te beëindigen.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat ze niet aan de volgende stap in het opbouwschema ten behoeve van meer contact met [minderjarige] kan voldoen, omdat ze geen videoboodschap kan versturen. De moeder maakt zich zorgen om haar uiterlijk en wil niet dat [minderjarige] ziet dat het niet goed gaat. De moeder wil graag dat de omgang op een andere manier wordt opgebouwd. De advocaat heeft namens de moeder naar voren gebracht dat het rapport van de Raad niet volledig is en niet op waarheid berust. Er staan voorbeelden in die uit hun context zijn gehaald. De moeder heeft altijd meegewerkt aan de hulpverlening. De moeder stelt dat ze nooit de kans heeft gehad om te laten zien dat ze voor [minderjarige] kan zorgen, terwijl ze aan alle voorwaarden voor thuisplaatsing voldoet. Ze heeft een persoonlijkheidsonderzoek gedaan. Hier kwam niets uit, de moeder heeft een normaal IQ. Toch doet de gecertificeerde instelling er niets aan om [minderjarige] terug te plaatsen. Er is wel onderzoek gedaan naar de vader. Hij is toen met [minderjarige] opgenomen geweest en dit is compleet fout gegaan. De moeder vindt dat deze mislukte plaatsing niet aan een terugplaatsing bij de moeder in de weg zou moeten staan. Er is op dit moment geen omgang, maar de moeder verwacht dat als deze snel wordt opgestart er ook een onderzoek kan worden ingezet. De moeder verzoekt daarom om het verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen af te wijzen en indien de kinderrechter het verzoek toch toewijst, Stichting Jeugdbescherming west te benoemen als voogd over [minderjarige] . Voorts doet de moeder een zelfstandig verzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv om een onderzoek te gelasten bij het NIFP.
De pleegouders hebben ingestemd met het verzochte. Ze hebben verklaard dat ze juist tevreden zijn over deze gecertificeerde instelling en dat ze het fijn vinden dat ze nu al langere tijd dezelfde jeugdbeschermer hebben, omdat er in het verleden verschillende wisselingen zijn geweest. [minderjarige] heeft een heftige tijd gehad, maar het gaat nu goed met hem. Hij ontwikkelt zich positief en hecht zich goed.

Beoordeling

Verzoek tot onderzoek ex artikel 810a, tweede lid, Rv
Namens de moeder is verzocht om een deskundigenonderzoek zoals bedoeld in artikel 810a, tweede lid, Rv te gelasten. De rechtbank wijst dit verzoek af en overweegt daartoe het volgende. De moeder is tegen de beschikking van de kinderrechter d.d. 20 augustus 2020, waarbij de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn verlengd, in hoger beroep gegaan voor zover deze zag op de uithuisplaatsing. Zij heeft toen verzocht om een onderzoek ex artikel 810a, tweede lid, Rv ter (her)beoordeling van de vraag of de gronden van de uithuisplaatsing nog aanwezig waren en of [minderjarige] eventueel kan worden teruggeplaatst. Het Gerechtshof heeft bij beschikking van 13 januari 2021 de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek tot een deskundigenonderzoek afgewezen, onder meer omdat de moeder onvoldoende had onderbouwd wat ze precies onderzocht wilde hebben waardoor haar verzoek onvoldoende concreet was. Daarnaast heeft het Hof verwezen naar zijn beschikking van 15 januari 2020, waarin reeds was geoordeeld dat een onderzoek zoals door de moeder verzocht in strijd was met het belang van [minderjarige] en dat er door de moeder geen nieuwe omstandigheden en/of ontwikkelingen naar voren waren gebracht.
De rechtbank overweegt dat de Raad een uitgebreid onderzoek heeft verricht naar het perspectief van [minderjarige] en in het rapport van 22 juli 2019 heeft geadviseerd dat zijn perspectief bij het pleeggezin ligt. Hetgeen namens de moeder is gesteld vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om het perspectief van [minderjarige] opnieuw te bepalen op basis van een nieuw onderzoek. Weliswaar heeft de moeder, anders dan in de meest recente procedure bij het Hof, ditmaal wel concreet onderbouwd welke onderzoeksvragen ze onderzocht wil hebben, maar de rechtbank is van oordeel dat nog steeds geldt dat een deskundigenonderzoek in strijd is met de belangen van [minderjarige] . Voorts zijn er ook nu geen nieuwe omstandigheden en/of ontwikkelingen gebleken die aanleiding geven om opnieuw te onderzoeken of het perspectief van [minderjarige] anders is komen te liggen. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot het verrichten van een deskundigenonderzoek af.
Beëindiging gezag
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om in het belang van [minderjarige] te denken en te handelen, waardoor ze hem niet kunnen bieden wat hij nodig heeft op het gebied van emotionele veiligheid. De ouders zijn bekend met beperkingen en psychische problematiek en zijn de afgelopen jaren beperkt leerbaar gebleken. Hierdoor zijn ze onvoldoende in staat geweest om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De gezinsopname met de vader is mislukt, omdat hij werd overvraagd in zijn mogelijkheden om emotioneel aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De moeder werkt stelselmatig niet mee met de hulpverleningsinstanties en verleent geen toestemming voor de behandelingen van [minderjarige] . De communicatie met de gecertificeerde instelling verloopt moeizaam door de houding van de ouders. Er is al lange tijd geen omgang tussen de ouders en [minderjarige] , omdat een bezoekregeling niet van de grond komt. De gecertificeerde instelling heeft een stappenplan tot opbouw van de omgang opgesteld, maar het lukt de ouders niet om de vervolgstap te nemen. [minderjarige] verblijft inmiddels al lange tijd bij het perspectiefbiedende pleeggezin en is hier ook gehecht. Dankzij de rust en stabiliteit die hij krijgt in het pleeggezin kan hij gaan werken aan zijn trauma’s en zich positief ontwikkelen. De rechtbank overweegt dat het inzetten van een terugplaatsingstraject niet in het belang is van [minderjarige] . Eerdere trajecten zijn mislukt en de ouders hebben nadien geen positieve ontwikkeling laten zien, waardoor een dergelijk traject geen reële kans van slagen heeft. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de ouders en hij kan tot zijn meerderjarigheid opgroeien in het pleeggezin. De rechtbank is van oordeel dat de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn om in onduidelijkheid te verkeren over zijn perspectief, is verstreken. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders daarom toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden. De gecertificeerde instelling is al lange tijd betrokken en is bekend met de complexe problematiek binnen dit gezin. De gecertificeerde instelling beschikt over veel (dossier)kennis en hun expertise is noodzakelijk om een bezoekregeling tussen de ouders en [minderjarige] tot stand te laten komen en het contact tussen de ouders en de pleegouders positief te laten verlopen. Een vervanging van de gecertificeerde instelling zou onherroepelijk leiden tot het verloren gaan van kennis, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. Bovendien heeft het gezin de afgelopen jaren al te maken gehad met verschillende jeugdbeschermers. De kinderrechter acht het niet wenselijk dat [minderjarige] opnieuw kennis moet maken en een vertrouwensband moet opbouwen met de hulpverlening. Daarnaast hebben de pleegouders aangegeven positief te zijn over de huidige jeugdbeschermer. De rechtbank is van oordeel dat de gecertificeerde instelling de voogdij op een neutrale manier kan uitvoeren en het belang van [minderjarige] kan bewaken. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de moeder om Stichting Jeugdbescherming west te benoemen als voogd over [minderjarige] af en zal de voogdij over [minderjarige] beleggen bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
de vader: [de man] geboren op [geboortedag 2] 1977 te [geboorteplaats 2] ,
en
de moeder: [de vrouw] geboren op [geboortedag 3] 1974 te [geboorteplaats 1] ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ;
benoemt tot voogd over voormelde minderjarige:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.F. Mewe, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.