ECLI:NL:RBDHA:2021:5802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
C/09/584524 / FA RK 19-9008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning en omgangsregeling afgewezen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning en een omgangsregeling. De verzoeker, aangeduid als [Y], verblijft momenteel in een TBS-instelling en heeft verzocht om erkenning van zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, [X], heeft zich verzet tegen dit verzoek, met de argumentatie dat erkenning schadelijk zou zijn voor haar en de kinderen, gezien de huidige omstandigheden en de relatie met de man.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator meegewogen. De Raad adviseerde dat de belangen van de kinderen niet geschaad zouden worden door erkenning, maar dat er nog veel stappen gezet moeten worden voordat er een omgangsregeling kan plaatsvinden. De bijzondere curator was van mening dat de man momenteel niet in staat is om een vaderrol te vervullen en dat erkenning op dit moment niet in het belang van de kinderen zou zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning en de omgangsregeling op dit moment moet worden afgewezen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de toekomst van de man onvoorspelbaar is en dat er twijfels zijn over zijn vermogen om een positieve rol in het leven van de kinderen te vervullen. De rechtbank heeft ook de noodzaak van statusvoorlichting voor de kinderen onderstreept, zodat zij weten wie hun vader is, maar heeft de verzoeken van de man afgewezen. De moeder zal de man driemaal per jaar informeren over de ontwikkeling van de kinderen, maar verdere omgangsregelingen zijn voorlopig niet aan de orde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-9008
Zaaknummer: C/09/584524
Datum beschikking: 7 juni 2021
Vervangende toestemming erkenning / Omgangsregeling / informatie en consultatie -regeling

Beschikking op het op 26 november 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

verzoeker, hierna ook de man,
thans verblijvende in de [verblijfplaats] te [plaats] ,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum te Den Bosch.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Lindhout te Den Haag,
en

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats]

en
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
de minderjarigen,
in rechte vertegenwoordigd door mr. M. Braat, advocaat te Den Haag,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

Bij beschikking van 29 juli 2020 van deze rechtbank is een beslissing met betrekking tot
de vervangende toestemming tot erkenning, de omgang en de informatie- en de consultatieregeling aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming te ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de Raad) van 29 december 2020, kenmerk [kenmerk] ;
  • het F9-formulier van 22 januari 2021 van de zijde van de moeder;
  • de brief van 24 januari 2021 van de zijde van de man;
  • de brief van 15 maart 2021 van de bijzondere curator;
  • het F9-formulier van 12 april 2021 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 13 april 2021 van de zijde van de man.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De Raad adviseert de rechtbank – op grond van de door de rechtbank aan haar voorgelegde onderzoeksvragen – het volgende:
De belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] worden niet geschaad indien zij door de man worden erkend. Het verzet van de moeder tegen de erkenning wordt vooral ingegeven door de zeer slechte verhouding tussen haar en de man en in die zin gaat het over haar belang, niet over de gevolgen van de erkenning voor haar verhouding met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De Raad schat de draagkracht van de moeder en de kinderen ook als voldoende in om met de erkenning om te gaan. Hoewel de moeder tegen de erkenning is en dit haar mogelijk tijdelijk emotioneel uit balans kan brengen, is de verwachting dat zij sterk genoeg is om hiermee om te kunnen gaan en dit een plekje te geven. Uit de informatie van informanten en het gesprek met moeder komt naar voren dat er geen chronische psychische of psychiatrische problemen zijn bij moeder. De Raad verwacht daarom – kort samengevat – geen negatieve gevolgen ten aanzien van de opvoeding door de moeder en de ontwikkeling van de kinderen naar aanleiding van erkenning door de man.
De Raad is verder van mening dat het goed is voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] als er in de toekomst gewerkt gaat worden aan contactherstel met de man. Er moet echter wel veel gebeuren voordat dit mogelijk is. De man zal nog stappen dienen te zetten in zijn behandeling en moeder heeft psycho-educatie nodig om te zien waarom contact met hun man in het belang is voor haar kinderen zodat zij dit kan toelaten en hen hierbij kan begeleiden. Verder is het belangrijk dat de kinderen eerst worden voorgelicht over wie hun vader is voordat een contactregeling tot stand kan komen. Op dit moment adviseert de Raad om nog geen invulling te geven aan een omgangsregeling en het verzoek daartoe aan te houden voor de duur van twaalf maanden in afwachting van de resultaten van de behandeling van de man en het hulpverleningstraject van de moeder. Mocht de man kunnen aantonen dat hij voor langere tijd in staat is om positief gedrag te laten zien en begeleidbaar op te stellen, dan kan er gestart worden met contactherstel bij bijvoorbeeld het [organisatie] , aldus de Raad.
De Raad vindt het in het belang van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] dat er een informatieregeling komt waarbij moeder vier keer per jaar de man, via haar advocaat, de begeleider van de man of iemand in het netwerk van de ouders informeert over belangrijke dingen in het leven van de kinderen.
De bijzondere curator heeft bij brief van 15 maart 2021 gereageerd op het rapport c.q. het advies van de Raad. Zij handhaaft haar eerdere standpunt om de verzoeken van de man af te wijzen.
De bijzondere curator onderschrijft de visie van de Raad dat het belangrijk is voor de kinderen om te weten wie hun vader is. Om dit doel te bereiken is het echter niet noodzakelijk dat een erkenning plaats zal vinden. Het is van belang dat statusvoorlichting zal gaan plaatsvinden, waarbij het goed zal zijn als moeder daarin wordt ondersteund door professionals. Gelet op de uiterst onzekere toekomst hoe de man zich zal ontwikkelen en welke invloed dit zal hebben op het contact tussen de man en de moeder alsmede tussen hem en de kinderen, is de bijzonder curator van mening dat voorzichtigheid betracht dient te worden. De feitelijke situatie op dit moment is dat de man niet in staat is een vader voor de kinderen te zijn en dat er wordt getwijfeld of dit in de toekomst anders zal zijn. Uit de Raadsrapportage blijkt dat de man zijn best doet, maar dat het hem niet lukt om positief gedrag te laten zien. Hij moet regelmatig worden aangesproken op zijn gedrag. Tevens blijkt dat de man nog niet in staat is tot omgang aangezien hij moeite heeft met feedback en zijn agressieregulatie. Voorts zijn op 13 oktober 2020 de aan de man in het kader van de TBS-maatregel opgelegde bijzondere voorwaarden gewijzigd, in die zin dat hij op geen enkele wijze direct of indirect contact met de moeder zal opnemen. Een dergelijke wijziging in de voorwaarden gebeurt niet zomaar. De angst die de moeder voor de man heeft is naar de mening van de bijzondere curator reëel. Het feit dat de moeder zich veerkrachtig heeft getoond de afgelopen jaren doet daar niets aan af. Bovendien is er nu sprake van een relatieve rust, omdat er de zekerheid is dat de man in detentie zit en daardoor niet in contact kan treden met moeder. Vanaf het moment dat de man uit detentie komt, zal het onvoorspelbaar zijn hoe de man zich gaat opstellen. De conclusies uit het Raadsrapport stemmen daartoe niet hoopvol, aldus de bijzondere curator.
De man kan zich vinden in het Raadsadvies met betrekking tot de erkenning en de informatieplicht. Hij is het echter niet eens met het Raadsadvies om het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling twaalf maanden aan te houden, temeer niet omdat de Raad concludeert dat het in het belang van de kinderen is dat er contactherstel tussen hen en de man plaatsvindt.
De man verzet zich tegen het standpunt van de bijzondere curator zoals verwoord in de brief van 15 maart 2021. Hij meent dat erkenning in het belang is van de kinderen en dat de zorgen die door de bijzondere curator worden geschetst ook blijven bestaan indien er geen erkenning door de man plaatsvindt.
De moeder is het niet eens met het Raadsadvies dat het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning zou moeten worden toegewezen. Zij verwacht dat zij hierdoor emotioneel uit balans zal raken wat zij niet in het belang van de kinderen vindt.
De moeder zegt blij te zijn met het Raadsadvies dat de man op dit moment niet in staat is tot omgang met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , maar kan zich niet vinden in het Raadsadvies om het verzoek tot omgang twaalf maanden aan te houden. Zij verzoekt de rechtbank de verzoeken tot vervangende toestemming en tot het vaststellen van een omgangsregeling nu bij eindbeschikking af te wijzen. De moeder is bereid om de man twee keer per jaar informatie te verstrekken via een contactpersoon.
De moeder onderschrijft de inhoud van de brief van 15 maart 2021 van de bijzondere curator.
Gelet op de inhoud van het Raadsrapport – en dus niet het Raadsadvies – en de nadien uitgewisselde standpunten tussen de man, de moeder en de bijzondere curator, is de rechtbank van oordeel dat zowel het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning als het verzoek tot het bepalen van een omgangsregeling op dit moment dient te worden afgewezen.
De rechtbank neemt het advies van de bijzondere curator over dat de beslissing om te erkennen rechtens onomkeerbaar is, terwijl op dit moment ziet zeker is of de man een rol kan spelen in het leven van de kinderen op basis van zijn gedragingen. Dit is nu niet mogelijk en het is niet duidelijk wanneer daar in de toekomst meer zicht op kan zijn. Het is daarom niet in het belang van de kinderen nu de erkenning toe te staan zeker nu er ook twijfel is over de aanwezigheid van voldoende draagkracht bij de moeder. De Raad gaat in zijn advies op basis van een voorspelling er wel vanuit dat dit wel zo is, maar daarover bestaat geen zekerheid. Immers, indien na de vrijlating van de man mocht blijken dat hij terugvalt in zijn oude gedrag is er sprake van een zeer reëel risico dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen worden geschaad of de evenwichtige sociaalpsychologische ontwikkeling en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komt. De rechtbank heeft bij dit oordeel ook meegewogen dat de man de kinderen graag wil erkennen, maar dat hij het belangrijker vindt dat uiteindelijk contactherstel gaat plaatsvinden (onderaan pagina 11/22 van het Raadsrapport).
Met betrekking tot de omgangsregeling wordt overwogen dat uit het Raadsrapport naar voren komt (pagina’s 12/22 en 13/22) dat de man in de behandelgesprekken gemotiveerd is, een leerbare houding aanneemt en een sterke wens toont om het in de toekomst anders te doen. Echter, op de groep lukt het hem niet altijd om positief gedrag te laten zien en moet hij regelmatig hierop worden aangesproken. Hij is weliswaar nooit fysiek agressief geweest, maar hij kan wel uit zijn slof schieten en geïrriteerd reageren. Hij vindt het heel lastig om zich aan regels en afspraken te houden. Als hij bijvoorbeeld toch rookt op een plek waar dit niet mag en daarop wordt aangesproken, kan hij erg verontwaardigd reageren en de ander autoritair noemen. De man heeft nog een lange weg te gaan op het gebied van gedragsverandering, aldus de Raad. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanknopingspunt om het advies van de Raad over te nemen en het verzoek met betrekking tot de omgangsregeling aan te houden, laat staan om nu al een opbouwende regeling te bepalen zoals door de man is bepleit.
Voor zoveel nodig geeft de rechtbank de moeder in overweging – gezien zowel het advies van de Raad als van de bijzondere curator – om al dan niet onder begeleiding van professionals de kinderen voor te lichten over het feit dat zij afstammen van de man, de zogeheten statusvoorlichting. Het is immers in het belang van kinderen om te weten wie hun beide ouders zijn, Daarbij merkt de rechtbank op dat het haar ambtshalve bekend is dat het voor de identiteitsontwikkeling van kinderen goed is om al op jonge leeftijd te worden voorgelicht en niet te wachten tot het moment dat zij, bijvoorbeeld, vragen gaan stellen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – een informatieregeling bepalen waarbij de moeder de man driemaal per jaar zal informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] . Het voorstel van de moeder dat zij de man tweemaal per jaar zal informeren vindt de rechtbank gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, te beperkt.
Het verzoek tot het vaststellen van een consultatieregeling wordt afgewezen. De rechtbank acht een dergelijke regeling niet in het belang van de kinderen, nog daargelaten de vraag of deze feitelijk uitvoerbaar zou kunnen zijn. [instantie] (het forensisch psychiatrisch centrum dat uitvoering geeft aan de tbs-maatregel die aan de man is opgelegd) heeft immers nu nog de voorwaarde gesteld dat de man geen contact mag onderhouden met de moeder.
Aldus zal worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de moeder de man met ingang van heden driemaal per jaar, te weten met Kerstmis, Pasen en de zomervakantie, schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] , en verklaart deze informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. P.W.M. Jans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2021.