ECLI:NL:RBDHA:2021:58

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
C-09-602290 KG ZA 20-1072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot consulaire bijstand en informatie-inwinning door de Staat voor een in Syrië gedetineerde zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, de moeder van een in Syrië gedetineerde zoon, vorderingen heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. Eiseres verzocht de Staat om informatie in te winnen over de detentieomstandigheden van haar zoon en om consulaire bijstand te verlenen. De Staat heeft echter geweigerd om contact op te nemen met het Assad-regime in Syrië, wat volgens de rechtbank een redelijke beslissing is gezien de politieke situatie en de afwezigheid van diplomatieke betrekkingen. De rechtbank oordeelde dat de Staat niet verplicht is om de door eiseres gevraagde acties te ondernemen, omdat dit zou impliceren dat de Staat de betrekkingen met het regime herstelt. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat een grote beleidsvrijheid heeft in dergelijke kwesties en dat de vorderingen van eiseres niet voor toewijzing vatbaar zijn. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/602290 KG ZA 20-1072
Vonnis in kort geding van 8 januari 2020
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Troost te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN, meer specifiek het Ministerie van Buitenlandse Zaken, te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mrs. M.M. van Asperen en E.V. Koppe te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de op 17 december 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Deze procedure heeft betrekking op de zoon van [eiseres] : [de zoon] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [de zoon] ). [eiseres] en [de zoon] hebben de Nederlandse nationaliteit. [de zoon] is op enig moment in 2013 uit Nederland vertrokken.
2.2.
Volgens informatie van het Internationale Rode Kruis is [de zoon] in 2014 in Syrië gearresteerd wegens – kort gezegd – het illegaal inreizen, contact met terroristen en spionage en is hij daarvoor ook in 2014 berecht.
2.3.
[eiseres] heeft op 20 juli 2020 een aansprakelijkstelling aan de Staat gestuurd, omdat de Staat volgens haar ten onrechte nalaat iets voor [de zoon] te doen, terwijl hij in nood verkeert. Daarin wijst zij op de hiervoor vermelde informatie. Zij stelt verder via een medegedetineerde van [de zoon] , die enkele jaren een cel met hem deelde, te hebben vernomen dat [de zoon] eerst enige tijd in de Adra gevangenis verbleef en vervolgens naar de beruchte Saydnaya (martel)gevangenis is overgebracht. De familie van [de zoon] heeft sinds maart 2017 niets meer over hem vernomen. Bij afwezigheid van bewijs van het tegendeel gaan zij uit van de situatie dat [de zoon] daar nog altijd is gedetineerd, zo staat in deze brief vermeld. Indien het gebrek aan diplomatieke banden als belemmering wordt gezien voor het direct zelf contact onderhouden met Syrische autoriteiten dient de Staat zich volgens [eiseres] te richten tot EU-lidstaten die deze diplomatieke banden wel onderhouden dan wel op zijn minst de pogingen van [eiseres] om met (de geëigende medewerkers van) deze EU-lidstaten in contact te komen, te faciliteren. Nu de Staat dat nalaat handelt de Staat in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [de zoon] , aldus [eiseres] in deze brief. [eiseres] stelt de Staat daarvoor aansprakelijk en zij sommeert de Staat om enkele in de brief genoemde inspanningen te verrichten.
2.4.
De Staat heeft hier bij brief van 7 augustus 2020 op gereageerd en toegelicht dat en waarom op dat moment niet aan de verzoeken van [eiseres] tegemoet gekomen kan worden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
1. de Staat op te dragen zo snel mogelijk, in ieder geval binnen twee weken na betekening van dit vonnis, na te gaan of [de zoon] zich nog altijd in Syrië bevindt en of hij nog altijd is gedetineerd en zo ja, in welke gevangenis hij verblijft, in welke omstandigheden hij daar verkeert, wat de precieze reden is van zijn detentie en welk perspectief op vrijlating hij heeft, een en ander door zelf hiernaar navraag te doen bij de Syrische autoriteiten en/of hiernaar navraag te doen bij de Syrische autoriteiten via een van de bevriende EU-lidstaten die diplomatieke banden met Syrië onderhouden en/of op een andere wijze aan deze informatie te komen;
2. de Staat op te dragen om, ingeval [de zoon] nog altijd in Syrië is gedetineerd, binnen twee weken nadat de Staat deze informatie heeft ontvangen, [de zoon] te (doen) bezoeken, bij de Syrische autoriteiten te (doen) protesteren tegen de mensonwaardige omstandigheden waarin [de zoon] verkeert en de mensenrechtenschendingen die hij moet ondergaan, alsmede alle mogelijkheden te benutten om te bewerkstelligen dat [de zoon] in vrijheid wordt gesteld, althans in menswaardige omstandigheden zal komen te verkeren;
waarbij deze vorderingen primair dienen te worden toegewezen als resultaatsverplichting en subsidiair als inspanningsverplichting, terwijl daaraan een verslagleggingsplicht wordt gekoppeld, waaraan voor het eerst door de Staat dient te worden voldaan een week na betekening van het vonnis, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. De Staat heeft een zorgplicht ten opzichte van onderdanen die in het buitenland in nood verkeren. De Staat dient te doen wat gezien de gegeven situatie in redelijkheid van hem kan worden verwacht. Een gebrek aan rechtsmacht staat daar niet aan in de weg. Daarnaast verplichten verschillende bepalingen uit het internationale recht Nederland tot een actieve inspanning om consulaire bijstand door een ander EU-land te bewerkstelligen in landen waar de Nederlandse overheid zelf niet is vertegenwoordigd. Deze voorschriften brengen met zich dat Nederlandse burgers in Syrië recht hebben op dezelfde consulaire bijstand als burgers van EU-lidstaten die daar wel consulair zijn vertegenwoordigd. De Staat dient zich dan ook, indien het gebrek aan diplomatieke banden als belemmering wordt gezien voor het direct zelf contact onderhouden met Syrische autoriteiten, te richten tot EU-lidstaten die deze diplomatieke banden wel onderhouden. De beslissing van de Staat om zich niet in te spannen om informatie over [de zoon] in te winnen en om zijn situatie te verbeteren is niet redelijk; de zorgvuldigheidsnorm wordt daarmee geschonden en de Staat handelt aldus onrechtmatig ten opzichte van [eiseres] . [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde nu de mensenrechten van [de zoon] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op dagelijkse basis worden geschonden en er zich dus een onmiddellijke humanitaire noodsituatie voordoet.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Staat bij de beoordeling van kwesties als deze een grote beleidsvrijheid heeft. Dit betekent dat de burgerlijke rechter, zeker in kort geding, een grote mate van terughoudendheid moet betrachten. Ter beoordeling ligt voor of de Staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om de verzoeken van [eiseres] om informatie in te winnen over [de zoon] en op de door haar genoemde wijze consulaire bijstand aan hem te verlenen niet te honoreren.
4.2.
De gemotiveerde toelichting van de Staat in aanmerking nemende, moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Vaststaat dat de Staat al sinds 2012 geen betrekkingen onderhoudt met het regime van Assad in Syrië en de Nederlandse ambassade in Damascus heeft gesloten, in verband met de wandaden van het regime van president Assad. Sinds die tijd heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook alle reizen naar Syrië sterk ontraden. Verder sluit de Staat iedere samenwerking met voornoemd regime uit en wenst de Staat om die reden direct noch indirect in contact te treden met (vertegenwoordigers van) het Assad-regime. Dat de Staat op politieke gronden tot deze keuze heeft kunnen komen is door [eiseres] niet betwist.
4.3.
Om tegemoet te komen aan de (op zich begrijpelijke) wens van de familie van [de zoon] om meer zicht te krijgen op zijn situatie, zou de Staat echter juist wél tot het leggen van contact met de Syrische autoriteiten moeten overgaan. De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn standpunt dat ook een indirect contact, waarvan sprake zou zijn als de Staat een van de andere EU-lidstaten, die wel een vertegenwoordiging hebben in Syrië, zou vragen dit voor hem te doen, als door de Staat ongewenst contact in hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt. Weliswaar hebben nog enkele EU-landen een vertegenwoordiging in Syrie, waaronder Tsjechië, maar dat laat onverlet dat ook die landen slechts een verzoek
namens de Staatzouden kunnen doen. Dat blijkt ook wel uit het overgelegde bericht van een medewerker van de Tsjechische ambassade in Damascus, die verzoekt om een note verbale
van de Staat, die kan worden doorgeleid naar de Syrische autoriteiten. Voor zover [eiseres] anders heeft betoogd, wordt daaraan dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan. Daarbij is ook relevant dat de Staat heeft betoogd dat hij niet alleen niet zelf wenst over te gaan tot (in)direct contact met de Syrische autoriteiten, maar dat hij het ook van belang acht dat andere EU-landen geen enkel contact met die autoriteiten leggen. Dat zou namelijk kunnen legitimeren dat het regime een bepaalde erkenning krijgt, terwijl de Staat dat nu juist wil voorkomen, met als doel dat de situatie in Syrië uiteindelijk zal verbeteren. Een verzoek aan andere staten om de Staat te hulp te schieten op de door [eiseres] gewenste wijze, past niet bij voormelde doelstelling, zo stelt de Staat. Dit komt de voorzieningenrechter alleszins begrijpelijk voor en past binnen de politieke afweging die de Staat mag maken.
4.4.
Met inachtneming van het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen juridische grondslag om aan te nemen dat de Staat gehouden is om (zich in te spannen om) bij de Syrische autoriteiten informatie in te winnen en/of consulaire bijstand aan [de zoon] te verlenen, ook niet met behulp van andere EU-lidstaten. De diverse bepalingen uit het Unierecht betreffende het verlenen van consulaire bijstand, waar [eiseres] aan refereert, geven bepaalde rechten aan de Staat en aan burgers, maar deze leggen onder de gegeven omstandigheden niet de door [eiseres] bedoelde verplichtingen op aan de Staat. Dat is ook niet het geval op grond van de andere door [eiseres] genoemde verdragen en richtlijnen. Dat de zorgplicht die de Staat naar Nederlands recht heeft ten aanzien van zijn onderdanen die in het buitenland verkeren ertoe noopt dat de Staat de door [eiseres] gewenste acties onderneemt, kan evenmin worden aangenomen. Waartoe de Staat in dat kader moet overgaan hangt in sterke mate af (en mag afhangen) van politieke afwegingen met betrekking tot buitenlands beleid. In het licht van hetgeen onder 4.2 en 4.3 staat vermeld, kan niet worden geoordeeld dat de Staat in dit geval tekort schiet in zijn zorgplicht. Het trachten te verkrijgen van informatie ten aanzien van een individueel persoon, in dit geval ten behoeve van zijn moeder, bij de Syrische autoriteiten en het uitvoeren van de door [eiseres] genoemde acties, vergt dat de Staat in zekere zin de betrekkingen met het Assad-regime in Syrië herstelt. De Staat heeft in redelijkheid kunnen komen tot zijn beslissing om daar niet toe over te gaan. Het belang van [eiseres] bij hulp en informatie doet daaraan niet af.
4.5.
Dat sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat is dan ook niet aannemelijk geworden. De vorderingen zijn daarom niet voor toewijzing vatbaar.
4.6.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020.
ts