ECLI:NL:RBDHA:2021:5792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van drie verzoekers tegen de sluiting van een woning door de burgemeester van Den Haag. De sluiting is gebaseerd op het aantreffen van drugs in de woning, waaronder 2,5 gram XTC, 10 gram hennep en 4 gram hasj, tijdens een politie-inval op 25 februari 2021. De burgemeester heeft de woning met ingang van 20 mei 2021 voor de duur van drie maanden gesloten, omdat deze volgens hem werd gebruikt voor drugshandel. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 8 juni 2021 uitspraak gedaan.

Tijdens de zitting op 25 mei 2021 zijn verzoeker 1 en verzoeker 3 verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verzoeker 2 niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker 3 en verzoeker 2 geen procesbelang hebben bij het verzoek, omdat verzoeker 2 niet in de woning woont en verzoeker 3 onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar verblijft. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van hun verzoeken.

De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk was voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeker 1 afgewezen, omdat deze niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de woning. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd is en dat de burgemeester alle relevante omstandigheden in overweging heeft genomen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3447
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker 1] , te [woonplaats] ,

[verzoeker 2], te [woonplaats] ,
[verzoeker 3], te [woonplaats] ,
tezamen te noemen verzoekers
(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Sluijs).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de woning aan de [weg] [huisnummer] te [plaats] (hierna: de woning) met ingang van
20 mei 2021 voor de duur van drie maanden gesloten.
Verzoekers hebben hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft aan de rechtbank bericht dat het primaire besluit opgeschort wordt totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. [verzoeker 1] en [verzoeker 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. [verzoeker 2] is niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [politiemedewerker] , werkzaam bij de politie.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. De politie heeft op 25 februari 2021 de woning doorzocht. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 2 maart 2021 en aanvullingen van 9 april 2021 en 19 mei 2021 blijkt dat in de woning 2,5 gram XTC, 10 gram hennep en 4 gram hasj is aangetroffen. Verder is op het balkon van de onderburen een zakje met 35,9 gram cocaïne gevonden. Ook zijn meerdere telefoons, simkaarten, een weegschaal en een zak met ponypacks gevonden.
3. Verweerder heeft gelet hierop aanleiding gezien de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Volgens hem wordt de woning gebruikt voor handel in drugs. Om die reden is de sluiting noodzakelijk in het belang van de openbare orde.
Wat vinden partijen?
4. Verzoekers voeren aan dat de aangetroffen drugs van [verzoeker 2] waren en bestemd voor eigen gebruik. [verzoeker 1] wist hier niet van af. Daarbij is sprake van een geringe hoeveelheid harddrugs en 14 gram softdrugs. Sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is gelet hierop een onredelijke maatregel. De weegschaal en ponypacks zijn geen indicatie dat [verzoeker 2] daadwerkelijk handelde in drugs. Er zijn geen klachten van de buren of meldingen van aanloop bij de woning. Dat er bij [verzoeker 1] en [verzoeker 2] sprake is van antecedenten voor handel in drugs maakt niet dat de aangetroffen drugs bestemd zijn voor de handel. Ten aanzien van de evenredigheid heeft verweerder onvoldoende mee laten wegen dat [verzoeker 2] een tijdelijke logé was. Van [verzoeker 1] kan niet verwacht worden dat hij de logeerkamer inspecteert aangezien er slechts sprake was van kortstondige en sporadische gastvrijheid. De cocaïne die op het balkon van de onderburen is gevonden is niet relevant voor de sluitingsbevoegdheid van verweerder, nu deze drugs niet in de woning zijn aangetroffen.
5. Verweerder vindt kortgezegd dat er voldoende aanleiding was om de woning te sluiten. Het aantreffen van de handelshoeveelheden drugs in combinatie met de aan drugshandel gerelateerde goederen zijn daarvoor voldoende. Het is niet nodig dat er sprake is van overlast rondom de woning.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Procesbelang
6. De voorzieningenrechter overweegt als eerst dat [verzoeker 3] en [verzoeker 2] geen procesbelang hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker 2] de procedure alleen voert uit schuldgevoel. Hij is niet woonachtig in de woning. Ook van [verzoeker 3] is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij daadwerkelijk in de woning verblijft. Dat zij wel staat ingeschreven in de woning levert onvoldoende procesbelang op voor de procedure. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de situatie van [verzoeker 3] in het verzoekschrift in zijn geheel niet is toegelicht. Het verzoek van [verzoeker 3] en [verzoeker 2] is daarom niet-ontvankelijk.
Regelgeving
7. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een woning te sluiten als daar drugs wordt gevonden. Als het om een handelshoeveelheid drugs gaat, mag verweerder ervan uitgaan dat die hoeveelheid bestemd is voor handel. Verweerder moet dan afwegen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid de woning te sluiten. Daarbij moet hij de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting betrekken.
Bevoegdheid
8. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder, als sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, er van uit mag gaan dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking [1] . Daarvan is in deze zaak sprake, nu vast staat dat in de woning in totaal 14 gram softdrugs en 2,5 gram harddrugs is aangetroffen. Het is dan aan verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat in de woning onder meer ook vijf mobiele telefoons, een weegschaal en een zak met ponypacks zijn gevonden. Die combinatie van goederen geeft een sterke indicatie van handel in drugs. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de woningsluiting noodzakelijk kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De gevonden handelshoeveelheid drugs maakt al dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als, zoals verzoeker stelt, ter plaatse geen overlast is geconstateerd [2] . Met een sluiting wordt immers de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt aan buurtbewoners een signaal afgegeven dat hiertegen door de overheid wordt opgetreden. Daarnaast gaat het om een combinatie van hard- en softdrugs [3] , zijn in de woning ook aan drugshandel gerelateerde goederen aangetroffen en hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] antecedenten op het gebied van drugshandel. Nu verweerder aannemelijk acht dat sprake is van drugshandel in de woning heeft verweerder ook de mate van gevaar voor de omgeving mee kunnen laten wegen bij de noodzaak tot sluiting [4] .
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het tijdsverloop in dit geval niet zodanig lang is dat dit onredelijk is en dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Het is immers, zeker bij een ingrijpend besluit als de sluiting van een woning, nodig om verschillende stappen te doorlopen om te komen tot zorgvuldige besluitvorming. In dit geval is ongeveer 2,5 maand verstreken tussen het aantreffen van de drugs en het nemen van het besluit. Het besluit is voorafgegaan door aanvullende bestuurlijke rapportages, een voornemen en een zienswijze en verweerder had, zoals ter zitting toegelicht, enige tijd nodig om de positie van elke verzoeker te bepalen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te concluderen dat sluiting niet meer noodzakelijk is om de bekendheid als drugspand te doorbreken en de openbare orde te herstellen.
Evenredigheid
10. Verder is de voorzieningenrechter het voorlopig met verweerder eens dat de sluiting evenredig was. Verweerder heeft alle omstandigheden van het geval betrokken. De voorzieningenrechter gaat niet mee in de stelling van verzoeker dat hem geen verwijt kan worden gemaakt nu hij niet op de hoogte was van de aangetroffen drugs. Hij kon, dan wel moest, als bewoner van de woning redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de drugs, nu deze, tezamen met de aan drugshandel gerelateerde goederen, open in het zicht lagen in de vrij toegankelijke slaapkamer van [verzoeker 2] . Daarnaast is van belang dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] familie zijn en [verzoeker 1] zelf toestemming aan [verzoeker 2] heeft gegeven om in de slaapkamer te logeren en hem ook een huissleutel heeft gegeven. Ook is hierbij betrokken dat zowel [verzoeker 1] als [verzoeker 2] antecedenten hebben op het gebied van het dealen van drugs.
Het gevolg van de sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Niet is gebleken dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft waardoor de woningsluiting onevenredig zal zijn. De stelling dat [verzoeker 1] het risico loopt dat de huur wordt opgezegd is toekomstig onzeker en niet met stukken onderbouwd. Bovendien is dit, zoals al door verweerder opgemerkt, een civielrechtelijke aangelegenheid. Niet is gebleken dat het voor verzoeker niet mogelijk is om vervangende woonruimte te vinden. In het verweerschrift heeft verweerder nog gewezen op de mogelijkheid van de daklozenopvang indien het onverhoopt niet lukt om voor drie maanden andere woonruimte te vinden.
Conclusies
11. Al met al denkt de voorzieningenrechter dat het primaire besluit in bezwaar in stand kan blijven. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker 3] en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker 1] af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933 en 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738)
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333)
3.Indicator h, b en e uit de Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca-, of seksinrichting.
4.Indicator i uit de Beleidsregel