ECLI:NL:RBDHA:2021:5739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
NL21.7092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag buiten behandeling gesteld wegens gebrek aan informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Iraanse nationaliteit te hebben, heeft een asielaanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling is gesteld. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet heeft voldaan aan verzoeken om informatie die van wezenlijk belang zijn voor zijn asielaanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat de eiser zijn aanvraag niet volledig heeft ingediend en dat hij niet tijdig de benodigde informatie heeft aangeleverd. De rechtbank volgt het standpunt van de verweerder dat de aanvraag incompleet is en dat de asielaanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7092

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.I. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot
het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling
gesteld. Aan het uitgevaardigde terugkeerbesluit van 26 april 2017 is niet voldaan en om die
reden nog van kracht. Ook het inreisverbod van 17 mei 2019 geldt nog.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.7093,
plaatsgevonden op 26 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
1.1.
Op 24 november 2015 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder
heeft deze aanvraag bij besluit 26 april 2017 ongegrond verklaard op grond van artikel 31
van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser onder meer zijn bekering tot het
christendom en de daaruit voortvloeiende problemen in Iran met zijn huisbaas niet
aannemelijk heeft gemaakt. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
26 september 2017, zaaknummer NL17.2238, is het door eiser hiertegen ingestelde beroep
ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het
hiertegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, waarmee het besluit onherroepelijk
is geworden.
1.2.
Op 14 december 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan
heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom en dat sprake is van
geloofsintensivering en geloofsgroei. Bij besluit van 17 mei 2019 is deze aanvraag niet-
ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en
is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft geen nieuwe
feiten en omstandigheden aangedragen waarmee de bekering tot het christendom alsmede de
gestelde problemen uit de eerste procedure aannemelijk zijn geworden.
2. Op 26 april 2021 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is in
deze zaak aan de orde. Hieraan legt eiser ten grondslag dat na afloop van zij vorige
procedure sprake is van intensivering van zijn geloof, waardoor terugkeer naar Iran is
uitgesloten.
3. Verweerder heeft bij besluit van 26 april 2021 de asielaanvraag buiten behandeling
gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Voornoemd
artikel bepaalt dat een aanvraag voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw
buiten behandeling kan worden gesteld, indien de vreemdeling heeft nagelaten te
antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor
zijn aanvraag.
4. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat
eiser heeft nagelaten te antwoorden op een verzoek om informatie te verstrekken die van
wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Daartoe stelt hij dat de Nederlandse vertaling van
een aantal Instagram- en Telegramberichten weliswaar niet tijdig zijn aangeleverd bij
verweerder, maar dat deze niet wezenlijk van belang zijn voor de beoordeling van de
aanvraag. Eiser wijst hierbij ook op Werkinstructie 2019/18 betreffende bekeerlingen,
waarin bij de beoordeling van iemands bekering drie elementen gewogen moeten worden, te
weten het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten binnen de
nieuwe geloofsovertuiging. Het zwaartepunt ligt daarbij op het eerste element, waarbij
verweerder op zoek is naar het authentieke verhaal en dat het vooral gaat over wat de
vreemdeling daar zelf over kan verklaren. Ook bij de beoordeling van de overige twee
elementen ligt het zwaartepunt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen
ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie
elementen.
4.1.
Op grond van paragraaf C2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt
verweerder gebruik van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen en brengt
een daartoe strekkend voornemen uit, als de vreemdeling het formulier M35-O incompleet
indient, waardoor informatie ontbreekt om op de aanvraag te kunnen beslissen. Verweerder
maakt met het voornemen kenbaar dat is geconstateerd dat de aanvraag niet volledig is en
dat informatie ontbreekt. Bij dit voornemen biedt verweerder tevens een termijn van in
beginsel één week voor het completeren van de aanvraag.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de herhaalde aanvraag
onvolledig is ingediend. Eiser heeft op het M35-O formulier ingevuld dat er een
verdieping/intensivering van zijn geloofsovertuiging heeft plaatsgevonden. Hiertoe heeft hij
onder meer verklaringen overgelegd die zijn verkregen via Telegram, Instagram en
WhatsApp. In de begeleidende brief bij het M35-O formulier wordt vermeld dat een aantal
verklaringen zijn bijgevoegd, waarmee zijn geloofsgroei wordt ondersteund. Anders dan eiser stelt kan uit het voorgaande en de toelichting in de begeleidende brief dat hij zijn
geloofsgroei mondeling wil toelichten, niet worden afgeleid dat de schermopnamen slechts
dienen ter illustratie. Dit nadrukkelijke onderscheid is door eiser op geen enkele wijze
gemaakt. Gelet hierop heeft verweerder ervan kunnen uitgaan dat ook schermopnamen van
Telegram en Instagram waarin blijk wordt gegeven van zijn participatie bij online
kerkdiensten en uitingen van zijn geloof op social media, de aanvraag onderbouwen en dus
van wezenlijk belang zijnde informatie voor de beoordeling is van de aanvraag. Dat bij de
beoordeling van asielaanvragen waaraan bekering ten grondslag ligt, de overgelegde
stukken een ondergeschikte rol hebben, maakt het voorgaande niet anders. Overigens wordt
eiser op de voorpagina van het M35-O formulier onder 'Hoe voelt u uw aanvraag in?' erop
gewezen om de vertaling van de (originele) documenten en bewijsmiddelen die de aanvraag
onderbouwen aan het formulier toe te voegen. Ook wordt er in het formulier op gewezen dat
alle buitenlandse documenten en bewijsmiddelen moeten zijn opgesteld in het Nederlands,
Engels, Frans of Duits, en wanneer dat niet het geval is, deze vertaald dienen te worden door
een vertaler die door een rechtbank is beëdigd en dat de vertaling en de documenten en
bewijsmiddelen samen met het formulier ingeleverd dienen te worden. Nu eiser deze
wezenlijke informatie niet heeft ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn van één
week na verzending van het voornemen, is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat
sprake is van een incomplete aanvraag en dat de aanvraag niet in behandeling dient te
worden gesteld.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.