ECLI:NL:RBDHA:2021:5727
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitleg over ontheffing van het inburgeringsexamen in naturalisatieprocedures
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021, wordt de vraag behandeld of ontheffing van het inburgeringsexamen kan worden verleend op basis van medische omstandigheden van de verzoeker om naturalisatie, of ook op basis van medische belemmeringen van anderen. De rechtbank concludeert dat artikel 4, onder a, van het Besluit naturalisatietoets (BNT) zo moet worden geïnterpreteerd dat ontheffing alleen kan worden verleend als de verzoeker zelf een psychische of lichamelijke belemmering heeft. Dit wordt ondersteund door de Nota van Toelichting bij het BNT en de Handleiding RWN 2003. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheid dat eiseres in een verblijfsrechtelijke procedure is ontheven van het inburgeringsexamen, niet automatisch betekent dat zij ook in de naturalisatieprocedure van deze verplichting kan worden ontheven.
Eiseres had op 12 december 2018 een verzoek tot naturalisatie ingediend en verzocht om ontheffing van het inburgeringsexamen op medische gronden, omdat zij intensieve zorgtaken voor haar echtgenoot en dochter had. De rechtbank oordeelt dat het medisch advies van Argonaut niet voldoende is om aan te tonen dat eiseres zelf niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen binnen de gestelde termijn. De rechtbank concludeert dat de verweerder terecht het verzoek om ontheffing heeft afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en benadrukt dat de voorwaarden voor ontheffing in de naturalisatieprocedure niet gelijk zijn aan die in de verblijfsrechtelijke procedure. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de interpretatie van de regelgeving omtrent naturalisatie en inburgering, en de rol van medische advisering in dit proces.