ECLI:NL:RBDHA:2021:5725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/4578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van aangifte mensenhandel en de beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die op basis van een aangifte van mensenhandel was verleend. Eiser, geboren in Sierra Leone, had zijn verblijfsvergunning onder de beperking 'tijdelijk humanitaire gronden' gekregen, maar deze werd op 6 januari 2020 met terugwerkende kracht ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze intrekking ongegrond, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek meer gaande was en eiser niet voldeed aan de verblijfsvoorwaarden.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken. Hij stelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting om hem te beschermen, en dat het seponeren van de strafzaak niets zegt over zijn slachtofferschap. Eiser wijst ook op zijn lopende asielverzoek en de noodzaak van zijn aanwezigheid in Nederland voor de asielprocedure.

De rechtbank overweegt dat de verblijfsvergunning die op basis van de aangifte mensenhandel is verleend, de mogelijkheid biedt om mee te werken aan strafvervolging. Aangezien het strafrechtelijk onderzoek is geseponeerd, voldoet eiser niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zijn verplichtingen tot bescherming heeft nageleefd en dat eiser zijn openstaande asielaanvraag in Nederland mag afwachten. De rechtbank concludeert dat de bijzondere omstandigheden van eiser bij een nieuwe aanvraag voor een humanitaire verblijfsvergunning beoordeeld moeten worden, maar dat de huidige vergunning geen ruimte biedt voor een andere beoordeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4578
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. C.G. Matze,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Jonkman.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 mei 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via beeldzitting. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Sierra Leoonse nationaliteit. Op 7 april 2020 is bij primair besluit de verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijk humanitaire gronden’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 6 januari 2020.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek en voldoet eiser derhalve niet meer aan de verblijfsvoorwaarden voor verblijf op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zijn verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken. Hiertoe voert eiser het volgende aan. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn positieve verplichting om eiser te beschermen. Het enkele feit dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om de zaak te seponeren, zegt niets over het slachtofferschap van eiser. Eiser is immers een kwetsbaar persoon. Ook is niet gebleken dat alle omstandigheden van eiser zijn betrokken in het bestreden besluit. Eiser heeft namelijk nog een asielverzoek lopen en zijn aanwezigheid is noodzakelijk in het kader van de asielprocedure. Tot slot had verweerder moeten toetsen of is voldaan aan de voorwaarden voor een vergunning humanitair niet-tijdelijk.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De verblijfsvergunning die op grond van een aangifte mensenhandel wordt verleend, voorziet in de mogelijkheid om mee te werken aan strafvervolging. Niet in geschil is dat het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiser is geseponeerd op 6 januari 2020. Gelet daarop voldoet hij niet aan de voorwaarde zoals gesteld in hoofdstuk B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn positieve verplichting om eiser te bescherming en de verplichtingen voortvloeiend uit het Rantsev-arrest [1] wordt niet gevolgd. Eiser is namelijk verblijf verleend gedurende het onderzoek naar zijn aangifte. Hiermee heeft verweerder aan zijn plicht voldaan om bescherming te bieden en mensenhandel aan te pakken. Verweerder heeft tevens overwogen dat eiser zijn openstaande asielaanvraag in Nederland mag afwachten. Hiermee krijgt eiser wel degelijk de nodige bescherming van de Nederlandse autoriteiten.
5. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de aannemelijkheid van bijzondere individuele omstandigheden rechtstreeks verband houdend met mensenhandel, waardoor van eiser niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat, kan worden beoordeeld bij een aanvraag ‘humanitair niet-tijdelijk’. Daartoe moet eiser evenwel een aparte aanvraag indienen. De onderhavige verblijfsvergunning die door verweerder is ingetrokken, biedt geen ruimte voor een ander beoordelingskader dan die vermeld staat in het beleid van verweerder. Het argument van eiser dat verweerder ambtshalve gehouden was om dit te betrekken bij zijn belangenafweging, wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2010:0107JUD002596504.