In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die op basis van een aangifte van mensenhandel was verleend. Eiser, geboren in Sierra Leone, had zijn verblijfsvergunning onder de beperking 'tijdelijk humanitaire gronden' gekregen, maar deze werd op 6 januari 2020 met terugwerkende kracht ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze intrekking ongegrond, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek meer gaande was en eiser niet voldeed aan de verblijfsvoorwaarden.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken. Hij stelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting om hem te beschermen, en dat het seponeren van de strafzaak niets zegt over zijn slachtofferschap. Eiser wijst ook op zijn lopende asielverzoek en de noodzaak van zijn aanwezigheid in Nederland voor de asielprocedure.
De rechtbank overweegt dat de verblijfsvergunning die op basis van de aangifte mensenhandel is verleend, de mogelijkheid biedt om mee te werken aan strafvervolging. Aangezien het strafrechtelijk onderzoek is geseponeerd, voldoet eiser niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zijn verplichtingen tot bescherming heeft nageleefd en dat eiser zijn openstaande asielaanvraag in Nederland mag afwachten. De rechtbank concludeert dat de bijzondere omstandigheden van eiser bij een nieuwe aanvraag voor een humanitaire verblijfsvergunning beoordeeld moeten worden, maar dat de huidige vergunning geen ruimte biedt voor een andere beoordeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.