ECLI:NL:RBDHA:2021:5721
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van den Berg, had verzocht om te bepalen dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de uitzetting van verzoekster achterwege diende te laten totdat er op haar beroep was beslist. Dit verzoek werd ingediend in het kader van een lopende procedure met zaaknummer AWB 21/65.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak gedaan buiten zitting. De rechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening toe te kennen, aangezien er op 26 mei 2021 al op het beroep was beslist. Dit betekent dat het verzoek kennelijk ongegrond is en daarom wordt afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, die als voorzieningenrechter optrad, en in aanwezigheid van G. de Keuning, de griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken, maar de exacte datum van de uitspraak is niet vermeld in het document. Afschrift van de uitspraak is verzonden, maar details hierover zijn niet verder gespecificeerd.