Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).
Rechtbank Den Haag
Op 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd nadat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door verweerder in een besluit van 12 augustus 2020. Dit besluit was gebaseerd op het niet tijdig betalen van een onderzoek naar drugsgebruik. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd niet-ontvankelijk verklaard in een bestreden besluit van 17 november 2020.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat verzoeker al meer dan een jaar zijn rijbewijs kwijt was en dat hij een lichamelijke beperking heeft, waardoor hij een scooter nodig heeft voor zijn dagelijkse leven en vrijwilligerswerk. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoeker een bromfietsrijbewijs kon aanvragen bij de gemeente, wat zou voldoen aan zijn behoeften.
De rechter oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakte. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. G.A. Verhoeven, en werd openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.