ECLI:NL:RBDHA:2021:5708
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak
In de uitspraak van 1 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, waarin hem een last onder dwangsom werd opgelegd. Dit besluit verbood verzoeker om zonder standplaatsvergunning een standplaats in te nemen in Noordwijk. Verzoeker stelde dat het hem financieel zwaar zou treffen, omdat de standplaats ongeveer 10% van de wekelijkse omzet van zijn vennootschap onder firma (VOF) uitmaakte. Hij voerde aan dat het niet kunnen innemen van de standplaats zou leiden tot aanzienlijke financiële gevolgen voor de VOF, de werknemers en de gedane investeringen.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Volgens de rechter kan een financieel belang, zoals in deze zaak, na afloop van de bodemprocedure worden vergoed, en er was geen bewijs dat er een onomkeerbare situatie dreigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat het verlies van de standplaats de gehele bedrijfsvoering in gevaar zou brengen. Bovendien was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.