6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, gijzeling en bedreiging van een gevangenenbewaarder in de PI Alphen aan den Rijn, waar hij verbleef in afwachting van een plek in een tbs-kliniek. Hij heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, veiligheid en persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] en hem in een levensbedreigende situatie gebracht. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij de dood in de ogen zag. Hij was zich ervan bewust dat het heel anders had kunnen aflopen. Met het snelle optreden van medegedetineerden en PI-medewerkers is – gelukkig – erger voorkomen. Dat het lichamelijk letsel beperkt is gebleven, is in ieder geval niet te danken aan het handelen van de verdachte. Uit de door [slachtoffer] ingediende vordering benadeelde partij en de ter zitting gegeven toelichting daarop, blijkt dat hij nog steeds wordt geconfronteerd met de psychische gevolgen van het incident.
Ook voor de omstanders was de situatie heftig. De verdachte schreeuwde doodsbedreigingen en was niet meer voor rede vatbaar. Er waren op dat moment veel mensen aanwezig op het cellenblok die ongewild getuige zijn geweest van het incident. De verdachte heeft voor gevoelens van onrust en onveiligheid gezorgd in de PI.
Het is schokkend dat [slachtoffer] met zodanig heftig geweld werd geconfronteerd, terwijl hij zich als gevangenenbewaarder nu juist inzette om de veiligheid en leefbaarheid van de gedetineerden in de PI te waarborgen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij de belangen van [slachtoffer] op zo’n grove wijze ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn eigen belang, dat er volgens verdachte uit bestond dat hij wilde dat het geroddel over hem zou stoppen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 20 november 2020, waaruit blijkt dat hij op 30 mei 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen en tbs met voorwaarden voor het meermalen mishandelen van zijn kinderen en zijn echtgenote. Op 30 januari 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de tbs met voorwaarden omgezet in tbs met dwangverpleging.
De verdachte heeft tot en met de dag van deze uitspraak in totaal 269 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 31 juli 2020, opgesteld door [naam 2] , psychiater, en van een Pro Justitia rapportage van 4 augustus 2020, opgesteld door drs. [naam 3] , GZ-psycholoog.
De psychiater komt tot de diagnose dat bij de verdachte sprake is van een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline, theatrale en paranoïde kenmerken, zwakbegaafdheid en een stoornis in het middelengebruik van cannabis, alcohol en stimulantia, waaronder methylfenidaat. Ook is sprake van een gestoorde impulscontroleregulatie, frustratietolerantie en agressieregulatie. De psychiater concludeert dat deze stoornissen ook tijdens het ten laste gelegde aanwezig waren bij de verdachte en dat deze zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloedden. Het recidiverisico wordt als (zeer) hoog ingeschat.
De psychiater adviseert de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Een langdurig behandeltraject in een hoog beveiligde omgeving in een forensisch psychiatrisch centrum (FPC) is volgens hem aangewezen. Hernieuwde oplegging van tbs met dwangverpleging is mogelijk, of het opleggen van detentie met aansluitend het al ingeslagen tbs-traject met dwangverpleging.
De psycholoog komt in hoofdlijnen tot dezelfde conclusie als de psychiater dat de stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde reeds aanwezig waren. Hij kan zich, gelet op de ontkennende houding van de verdachte, niet uitlaten over de toerekeningsvatbaarheid. De kans op gewelddadig gedrag op lange termijn moet als hoog tot zeer hoog worden ingeschat en het recidiverisico kan slechts worden ingeperkt door een langdurige klinische behandeling. De psycholoog adviseert een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de psychiater en de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de deskundigen dan ook in hun bevindingen en legt die ten grondslag aan haar beslissing. De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van het plegen van de delicten een stoornis aanwezig was bij de verdachte. Tegen die achtergrond zal de rechtbank de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Tbs met dwangverpleging
Gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten, de impact daarvan op het slachtoffer, omstanders en de maatschappij, en het zeer hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat het opnieuw opleggen van een tbs-maatregel op zijn plaats is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stoornissen van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat alleen een langdurige klinische behandeling in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging dit recidiverisico mogelijk zal kunnen inperken, zodat de rechtbank deze maatregel aan de verdachte zal opleggen.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor op grond van art. 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplegging van tbs mogelijk is. Tijdens het begaan van deze feiten bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank betrekt in dit oordeel dat de huidige delicten van een andere aard en ernst zijn dan die waarvoor eerder tbs was opgelegd. Voor een adequate behandeling van de verdachte en het inperken van het recidiverisico is van belang dat de tbs-behandeling (mede) wordt gericht op de stoornissen, risico’s en delict dynamiek die aan de orde waren bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank gaat aldus voorbij aan het standpunt van de verdediging dat hernieuwde oplegging van de tbs-maatregel geen toegevoegde waarde zal hebben en zal aan de verdachte opnieuw de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
Ingevolge artikel 6:2:17, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering komt de eerder opgelegde tbs-maatregel te vervallen zodra het onderhavige vonnis onherroepelijk wordt.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag en de eendaadse samenloop van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Strafmaat
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of naast de maatregel van TBS met dwangverpleging een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd zoals door de officier van justitie geëist. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in ieder geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en de verwachting is dat de verdachte nog voor lange duur zal moeten worden behandeld, ziet de rechtbank echter geen waarde in een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank acht het van groot belang dat de behandeling zo spoedig mogelijk kan starten in een daarvoor geschikte, hoog beveiligde setting. In detentie zal de behandeling van de verdachte niet of slechts zeer beperkt mogelijk zijn. Langdurige detentie zal de behandeling van de verdachte mogelijk kunnen bemoeilijken. Bovendien zijn de huidige feiten in detentie in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek gepleegd, zodat ook in detentie - zonder behandeling - het recidiverisico onverminderd hoog blijft.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Per saldo betekent dit dat de verdachte zijn straf reeds in voorarrest heeft uitgezeten.
Deze gevangenisstraf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie geëist, hetgeen naast de hierboven genoemde overwegingen ook kan worden verklaard uit de omstandigheid dat de rechtbank vrijspreekt van de voorbedachte raad en omdat zij uitgaat van een andere, minder ernstige, feitelijke toedracht. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met eendaadse samenloop ten aanzien van de feiten 2 en 3.