ECLI:NL:RBDHA:2021:5621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/6901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming TOFA wegens ontvangen WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA). De eiser had op 10 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor deze tegemoetkoming, maar deze werd afgewezen omdat hij over de maand april 2020 een loondervingsuitkering (WW-uitkering) had ontvangen. Het bestreden besluit van 4 september 2020, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, leidde tot het indienen van beroep door eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in april 2020 een WW-uitkering ontving, wat volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de TOFA betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde tegemoetkoming. Eiser voerde aan dat hij door de coronamaatregelen zijn inkomen had verloren en dat het onevenredig was om zijn aanvraag af te wijzen op basis van de ontvangen WW-uitkering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de TOFA een crisismaatregel is die bedoeld is voor flexwerkers die substantieel inkomensverlies hebben geleden, maar geen aanspraak kunnen maken op andere uitkeringen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was en dat er geen aanleiding was om van de regeling af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben beide partijen ermee ingestemd dat het beroep vanwege de maatregelen rondom het coronavirus schriftelijk wordt afgehandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 18 mei 2021 gesloten.

Overwegingen

1.1
Op 31 maart 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 24 april 2020 heeft verweerder met ingang van
12 maart 2020 een WW-uitkering aan eiser toegekend. Bij besluit van 23 juli 2020 is de WW-uitkering per 12 juni 2020 beëindigd.
1.2
Op 21 juli 2020 heeft eiser een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOFA bij verweerder ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser over de maand april 2020 een uitkering heeft ontvangen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TOFA, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet. Eiser heeft namelijk over de maand april 2020 een WW-uitkering ontvangen. Gelet hierop heeft eiser geen recht op een tegemoetkoming, aldus verweerder.
3. In beroep voert eiser het volgende aan. De universiteitsbibliotheek waar eiser werkte, moest op 12 maart 2020 sluiten, met als gevolg dat eiser ineens geen inkomen meer had. Omdat eiser als uitwonende student zonder recht op studiefinanciering afhankelijk is van zijn salaris heeft hij direct een WW-uitkering aangevraagd. Volgens eiser is het onevenredig om zijn aanvraag af te wijzen omdat hij in april 2020 een WW-uitkering heeft ontvangen. Op dat moment was nog niets geregeld voor flexibele arbeidskrachten. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom iemand die heeft gewacht met het aanvragen van een WW-uitkering wel recht heeft op een TOFA-tegemoetkoming en eiser niet. Eiser heeft tot 16 september 2020 geen inkomen gehad en voldoet wel aan de overige voorwaarden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de TOFA heeft degene die in april 2020 een loondervingsuitkering heeft ontvangen geen recht op een tegemoetkoming.
Volgens artikel 1 van de TOFA wordt onder loondervingsuitkering verstaan: een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Algemene nabestaandenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.
6. Vast staat dat eiser over de maand april 2020 een WW-uitkering heeft ontvangen. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de TOFA geen recht heeft op een tegemoetkoming. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige situatie waarin eiser ten tijde van de aanvraag verkeerde, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval afgeweken moet worden van de bepalingen van de regeling en alsnog een tegemoetkoming aan eiser toegekend moet worden. In de toelichting bij de TOFA (Staatscourant 2020, 31395) wordt namelijk uitgelegd dat de TOFA een crisismaatregel is die bedoeld is als vangnet voor flexwerkers die door de coronacrisis substantieel inkomensverlies hebben geleden, maar geen aanspraak kunnen maken op een socialezekerheidsuitkering of op bijstand en onvoldoende middelen van bestaan hebben om rond te komen. Blijkens de toelichting staat bij deze regeling eenvoud en robuustheid centraal, zodat de tegemoetkomingen snel kunnen worden toegekend en uitgekeerd. Verder wordt toegelicht dat de afbakening van de doelgroep alleen uitvoerbaar is als deze op basis van een zeer beperkt aantal eenvoudige criteria plaatsvindt, waarbij geen ruimte is om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de TOFA terecht en op goede gronden afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.