ECLI:NL:RBDHA:2021:5593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/09/610910 / KG RK 21-455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor

Op 4 mei 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, gedetineerd te [plaats], tegen de rechter-commissaris mr. E.M.A. Vinken. Het wrakingsverzoek was ingediend omdat verzoeker van mening was dat de rechter-commissaris het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Dit kwam voort uit een eerdere beslissing van de rechter-commissaris op 29 maart 2021, waarin zij had besloten om de getuige te horen, maar later, zonder de verdediging de kans te geven om te reageren, terugkwam op deze beslissing. De rechter-commissaris had in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij handelde in het belang van de kwetsbare getuige, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit niet voldoende was om de schending van het beginsel van hoor en wederhoor te rechtvaardigen.

De wrakingskamer concludeerde dat de rechter-commissaris de verdediging niet in de gelegenheid had gesteld om zich uit te laten over haar voornemen om terug te komen op haar eerdere beslissing. Dit leidde tot de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de schending van het beginsel van hoor en wederhoor een zwaarwegende aanwijzing opleverde voor de schijn van partijdigheid van de rechter-commissaris. Daarom werd het verzoek tot wraking toegewezen, en werd bepaald dat het onderzoek opnieuw zou aanvangen met een andere rechter-commissaris.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd bepaald dat de betrokken partijen, waaronder de verzoeker en de officier van justitie, op de hoogte moesten worden gesteld van deze beslissing. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/26
zaak- /rekestnummer: C/09/610910 / KG RK 21/455
Beslissing van 4 mei 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
gedetineerd te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsvrouw: mr. E. Balikci, advocaat te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. E.M.A. Vinken,
rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. N. Rose, officier van justitie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 april 2021, met bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 23 april 2021, met bijlagen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de raadsvrouw van verzoeker verschenen. De rechter-commissaris en de officier van justitie hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de zaak met parketnummer 09/767299-20 (RC-nummer 20/1243) tegen verzoeker
2.2.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 29 maart 2021 naar aanleiding van de onderzoeks-wensen van verzoeker onder meer het verzoek tot het horen van [getuige] (hierna ook: de getuige) toegewezen, met de mededeling dat de officier van justitie zich zou moeten uitlaten over de wijze waarop het verhoor zou moeten plaatsvinden, waarna de verdediging de gelegenheid zou krijgen om te reageren op dit standpunt en de rechter-commissaris dienaangaande vervolgens een beslissing zou nemen. In het proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2021 is de rechter-commissaris teruggekomen op voornoemde toewijzende beslissing en heeft zij - onder verwijzing naar een tweetal processen-verbaal en een begeleidend e-mailbericht van de officier van justitie van 31 maart 2021 - kenbaar gemaakt niét te zullen overgaan tot het horen van de getuige. Nu de verdediging geen kennis heeft genomen van voornoemd e-mailbericht van de officier van justitie en evenmin in de gelegenheid is gesteld (hierop) te reageren, is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Daarmee is de schijn van partijdigheid gewekt omdat de rechter-commissaris een beslissing heeft genomen zonder kennis te nemen van het standpunt van verzoeker en dit, alvorens te beslissen, in haar oordeel te betrekken.
2.3.
De raadsvrouw heeft het verzoek aan de hand van pleitnotities bij de mondelinge behandeling ter zitting toegelicht en heeft daarbij gereageerd op de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris. Zij heeft benadrukt dat het wrakingsverzoek uitdrukkelijk niet is ingediend vanwege de inhoudelijke beslissing om de getuige alsnog niet te horen maar vanwege de schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De rechter-commissaris heeft dit beginsel geschonden en de belangen van verzoeker geschaad door te stellen dat het standpunt van verzoeker al bij haar bekend was, terwijl de verdediging zich eerder slechts had uitgelaten over het belang van het horen van de getuige, maar niet over de eventueel te nemen maatregelen in het licht van de kwetsbaarheid van de getuige. Door deze handelwijze heeft de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid gewekt en heeft verzoeker geen vertrouwen meer in haar onpartijdigheid.
2.4.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft gemotiveerd op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter, in dit geval de rechter-commissaris, kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
In haar reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter-commissaris kenbaar gemaakt dat zij op grond van nieuwe informatie in het belang van de (gezondheid en/of het welzijn van de) getuige is teruggekomen op haar eerdere toewijzende beslissing om haar te horen. De rechter-commissaris heeft niet nogmaals naar de reactie van de verdediging gevraagd nadat de officier van justitie zich had uitgelaten over de onwenselijkheid van het verhoor van de getuige, omdat zij al van dat standpunt op de hoogte was. Bovendien waren een tweetal processen-verbaal waar de officier van justitie zich op baseerde aan de verdediging verstrekt en heeft zij bij de beslissing betrokken dat er voor de verdediging compensatie was geboden. De omstandigheid dat er op 15 april 2021 een pro forma behandeling gepland stond bij de meervoudige strafkamer, waar de beslissing aan de zittingscombinatie zou kunnen worden voorgelegd, heeft ook een rol gespeeld bij haar handelwijze, aldus de rechter-commissaris.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van de getuige op 29 maart 2021 heeft toegewezen, waarbij zij de officier van justitie in de gelegenheid heeft gesteld zich nader uit te laten over de wijze waarop dit verhoor zou moeten plaatsvinden. Tegen deze achtergrond gaat de wrakingskamer er vanuit dat verzoeker zich weliswaar eerder heeft uitgelaten over het belang van het horen van de getuige, maar niet over de (te nemen maatregelen in verband met de) kwetsbaarheid van de getuige in het licht van dit verhoor.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter-commissaris, door op basis van een standpunt van de officier van justitie maar zonder verzoeker in de gelegenheid te stellen zich (daarover) uit te laten, terug te komen op de eerdere toewijzende beslissing de getuige te horen, het (fundamentele) beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. De wrakingskamer overweegt hierbij dat verzoeker noch de wrakingskamer kennis hebben kunnen nemen van het aan de rechter-commissaris gerichte e-mailbericht van de officier van justitie van 31 maart 2021, waarin de officier van justitie (kennelijk) heeft aangegeven het verhoor onwenselijk te vinden en een voorstel bespreekt ter compensatie van het niet horen van deze getuige door de verdediging. De niet naleving van voornoemd beginsel klemt te meer nu ook voorafgaand aan de toewijzende beslissing van de rechter-commissaris van 29 maart 2021, zo blijkt uit de overgelegde stukken, al duidelijk was dat het een kwetsbare getuige betrof, maar de rechter-commissaris desalniettemin het verzoek tot het horen van de getuige heeft toegewezen. Het verzoek van de rechter-commissaris aan de officier van justitie was daarom ook uitsluitend om een standpunt in te nemen over de wijze waarop het verhoor zou moeten plaatsvinden, niet óf het verhoor zou moeten plaatsvinden, zoals wel uitdrukkelijk door de officier van justitie in haar reactie op de onderzoekswensen was verzocht.
3.5.
De wrakingskamer is ervan overtuigd dat de rechter-commissaris, mede gelet op hetgeen zij in haar reactie op het wrakingsverzoek heeft verwoord, bij haar handelwijze de bescherming van de kwetsbare getuige voor ogen had en niet de opzet had de verdediging te passeren. Dit neemt echter niet weg dat de rechter-commissaris geen toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, door (de raadsvrouw van) verzoeker geen gelegenheid te bieden om zich uit te laten over haar voornemen om terug te komen op haar beslissing én daarbij het e-mailbericht van de officier van justitie over te leggen. Dat had, gelet op de aard van de getuige en daarmee het belang van de verdediging en gelet op het feit dat het verzoek eerder reeds was toegewezen, in de rede gelegen. Door na te laten om hoor en wederhoor toe te passen, heeft de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid gewekt. Dat de rechter-commissaris mede als taak heeft te waken voor de gezondheid en/of en het welzijn van de getuige laat naar het oordeel van de wrakingskamer onverlet dat zij verzoeker (eerst) in de gelegenheid had moeten stellen zich uit te laten over het voornemen terug te komen op haar beslissing. Ook het gegeven dat de beslissing een dag later op een pro forma behandeling aan de meervoudige kamer kon worden voorgelegd, maakt niet dat kan worden voorbij gegaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
3.6.
Gelet op al het voorgaande levert voornoemde schending van het beginsel van hoor en wederhoor een zwaarwegende aanwijzing op voor (objectief gerechtvaardigde) schijn van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Dit leidt ertoe dat het verzoek tot wraking zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het geschorste onderzoek met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter-commissaris in deze rechtbank, belast met de behandeling van strafzaken, zal zijn hervat;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsvrouw mr. E. Balikci;
• de officier van justitie mr. N. Rose;
• de rechter-commissaris.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O.M. Harms, E.A.W. Schippers en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.