ECLI:NL:RBDHA:2021:5592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/09/610401 / KG RK 21-426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. J.C. Gerritse, rechter in een civiele procedure. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend op 1 april 2021, twee weken na de comparitie van partijen op 18 maart 2021. De wrakingskamer oordeelt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. De wrakingskamer komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Indien zij dat wel had gedaan, zou het verzoek ongegrond zijn verklaard. De wrakingskamer overweegt dat de wijze waarop de rechter de regie heeft gevoerd tijdens de zitting, de procedurele punten die door verzoeker zijn genoemd, en het overtreden van coronaregels geen grond vormen voor wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/23
zaak- /rekestnummer: C/09/610401 / KG RK 21/426
Beslissing van 4 mei 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.C. Gerritse,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
advocaat: mr. W.B. Janssens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 18 maart 2021;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 28 maart 2021, ingekomen op 1 april 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 22 april 2021;
- het e-mailbericht met bijlage van 25 april 2021 van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8747365 CV EXPL 20-3023, waarin verzoeker door belanghebbende is gedagvaard. Op 18 maart 2021 vond in die zaak een comparitie van partijen plaats ten overstaan van de rechter.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling op 26 april 2021, (verkort en zakelijk weergegeven) het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft zich voorafgaand aan de comparitie vanwege het weigeren van een verzoek tot uitstel niet (naar behoren) kunnen verweren. Vervolgens zijn de verwachtingen die verzoeker, mede op basis van informatie van de site van de rechtspraak, had van de comparitie van 18 maart 2021 in het geheel niet uitgekomen. De rechter heeft tijdens deze zitting immers nagelaten zijn visie op de zaak uit te spreken, in welk licht exemplarisch was dat hij kenbaar maakte dat zijn oordeel zowel de ene als de andere kant zou kunnen opgaan. Verder heeft de rechter nagelaten, door het stellen van kritische vragen, inlichtingen in te winnen en is hij tijdens de zitting onder meer niet ingegaan op aangevoerde bewijzen en stellingen over de tegenvorderingen van verzoeker. De belanghebbende heeft door op 4 maart 2021 een conclusie van repliek in te dienen en op de zitting van 18 maart 2021 een pleitnota over te leggen en (daarin) nieuwe punten naar voren te brengen, ontoelaatbaar gehandeld. Door dit (deels tot aan het moment dat verzoeker dit benoemde) toe te staan heeft de rechter partijdig gehandeld. Verzoeker voelde zich niet gehoord en hij is door het handelen van de rechter als gedaagde in zodanige mate benadeeld, terwijl eiseres juist is bevoordeeld, dat de procedure niet eerlijk en rechtvaardig is verlopen. Verzoeker heeft er ten slotte op gewezen dat de rechter de wet heeft overtreden door er tijdens de zitting herhaaldelijk niet op toe te zien dat de coronamaatregelen werden nageleefd. Uit dit alles volgt dat de rechter in deze procedure vooringenomen is.
Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij het verzoek tot wraking pas op 1 april 2021 heeft ingediend omdat hij tijd nodig had om zich te verdiepen in de materie en om de gebeurtenissen op de zitting te verwerken en op te schrijven.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat in het eerste lid van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.3.
Het wrakingsverzoek in deze zaak is gegrond op feiten en omstandigheden die zich in aanloop naar en op de zitting van 18 maart 2021 hebben voorgedaan.
3.4.
Het wrakingsverzoek is op 1 april 2021 ingediend bij de griffie van het Kantongerecht Leiden/Gouda van de rechtbank Den Haag, derhalve twee weken na bovengenoemde zitting. Die termijn is in deze situatie naar het oordeel van de wrakingskamer te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, als bedoeld in het eerste lid van artikel 37 Rv. Verzoeker had het verzoek tot wraking dan ook redelijkerwijs kort na de zitting kunnen en moeten indienen.
3.5.
Verzoeker heeft – ook nadat de wrakingskamer hem daarover nadrukkelijk heeft bevraagd – geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die voornoemd tijdsverloop tussen de gang van zaken tijdens de comparitie en het indienen van het wrakingsverzoek kunnen rechtvaardigen. Dat verzoeker enige tijd nodig had om alles voor zichzelf op een rij te zetten, maakt niet dat hij niet eerder dan twee weken na de zitting een wrakingsverzoek had kunnen indienen. Dit geldt te meer nu verzoeker kennelijk ook omstandigheden die (ruim) voor de zitting op 18 maart 2021 hebben plaatsgevonden, heeft meegewogen in zijn uiteindelijke beslissing om tot wraking over te gaan.
3.6.
Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan hierin dan ook niet worden ontvangen. De wrakingskamer komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Ook indien zij daaraan wel zou zijn toegekomen, zou de wrakingskamer het verzoek overigens ongegrond hebben verklaard. In dat verband overweegt zij, op basis van de uitgebreide toelichting van verzoeker, dat de wijze waarop de rechter de regie heeft gevoerd tijdens de zitting, de door verzoeker genoemde procedurele punten en het overtreden van de coronaregels tijdens de comparitie – wat daar ook van zij – geen grond kunnen vormen voor wraking.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• eiseres in de hoofdzaak p/a haar advocaat, mr. W.B. Janssens;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O.M. Harms, E.A.W. Schippers en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.